‘Je kunt net zo goed aan de wolf vragen
waarom hij de ooi liet mekkeren om het lam.’
– Antonio, De Koopman van Venetië
‘U staat op het punt om de Veluwe te betreden. Accepteert u de voorwaarden?’
De wolf gromde en zette zich schrap, klaar om zichzelf naar de mens te lanceren wiens stem hij hoorde. Een mens! Maar waarom rook hij dan niemand in de buurt?
‘Om de voorwaarden te accepteren, hoeft u enkel de grens over te steken die tien passen bij u vandaan is.’
De stem klonk akelig dichtbij, alsof hij uit de boomschors zelf kwam. De wolf ontblootte zijn tanden, speeksel op zijn lip, klaar om elke dreiging de strot af te bijten. En toch, ondanks het duidelijke gevaar, lonkte de weelderige bosrand hem met de geur van compost en zoete bloei die beloofde: Hier is het eten. Eten, eten, eten.
Een eerste stap vooruit.
Een tweede.
Niemand viel hem aan. Goed zo. Hij liep al mank en had een gruwelijke reis achter de rug. Wanneer de wolf droomde, zag hij flitsen voor zich van opgejaagde rendieren in de sneeuw, een duel met de alfa, verwonding, verstoting, een aftocht westwaarts. Lammetjes in warmere wouden, everzwijnen die maar bleven aanvallen. Verder trekkend, uit wanhoop, naar dit laaggelegen oord. Wildernis zoals hij die nog niet kende – met vreemde stemmen uit het niets.
Een derde stap, een vierde en vijfde.
‘U bent halverwege. Ik lees u nu de algemene stipulaties voor. Bij het betreden van de Veluwe stemt u in met de van rechtswege geldende procedures zoals bepaald door de Nederlandse …’
De stem ratelde door, een brij aan niet te ontcijferen klanken. De wolf begreep dat het een illusie was. Er zat geen mens achter de mensenstem. Het was een krachteloos geluid en hij had hónger.
Zes, zeven, acht, een kreupele sprong en de wolf was over de grens van het gebied. Niet dat hij daarom gaf: zolang hij uit de steden bleef, had hij maling aan menselijke territoria. Nee, hier, dit verse bos en deze knapperige heide – dít was zijn domein! Hij hinkebeende naar voren en kon de hazen en vogelkuikens al proeven op zijn tong.
Toen hapte hij in een wolk vreemde lucht, opgespoten door een kluit paddenstoelen op een stronk, en voelde de kracht uit zijn poten vlieden. Hij begreep niet wat er gebeurde, verloor toen het bewustzijn.
Waar ben ik?
[Op de Veluwe, wolf. Wees welkom.]
Waarom doet mijn hoofd zeer? Auw… Auw!
[Niet krabben. Houd die poot thuis. De hechtingen lossen over een dag of drie vanzelf op.]
Wat is er gebeurd?
[Heb je een naam?]
Ik… denk van wel. Fyodor. Fyodor komt in me op. Wie ben je? Waarom hoor ik je in mijn gedachten, terwijl jij niet míj bent?
[Is er niet iets dat je jezelf beter af kunt vragen?]
Zoals?
[Zoals waarom je weet wat hechtingen zijn, en waarom je mensentaal verstaat?]
Alsof dat de elektrische schok was die Fyodor tot leven wekte, schoot hij omhoog. Mank of niet, hij stoof weg, weg van het mosbed waarop hij lag, dwars door de pijn heen, weg van de angstaanjagende stem. Totale desoriëntatie. Waar was hij? Diep in het bos, op de rand van een stuwwal bekroond door kastanjes. Fyodor klampte zich vast aan het eerste herkenbare dat hij tegenkwam – de geur van lariksen. Terwijl hij die achtervolgde als een dolle hond, welden er herinneringen in hem op. Geen vage flarden meer, maar een historie, een verleden waarin hij naar hartenlust kon graven.
Hij herinnerde zich de witbedekte taiga, waar hij deel uit had gemaakt van Haleks roedel. Samen met zijn familie had hij, Fyodor, de dienst uitgemaakt in het naaldwoud. Hij laafde zich aan de sensatie van kuddes rendieren op de hielen zitten, hun jong afzonderen en de buik openrijten. Direct vulde zijn kop zich met een gevoel van schaamte – ook iets nieuws. Hij had Halek uitgedaagd; jong en geil en zo arrogant als de sacrale Narodnaja zelf. Dat kwam hem duur te staan. Geen wijfje of leiderschap was zijn beloning, maar doorgebeten pezen en de minachting van de roedel.
Gek, eigenlijk. Het was voor het eerst dat Fyodor dit zo helder beschouwde. Hij had het altijd met zich meegedragen, natuurlijk, maar nooit was er het zelfbewustzijn om te begrijpen waaróm het zo was gebeurd en waarom hij een nieuwe schuilplaats had gezocht in het Thüringerwald. Het Thüringerwald! Dat had hij gelezen op een bord. Hiervoor was het gewoon ‘ander bos’ geweest. Hij had er maanden rondgestruind. Dat woud had gesidderd van de lammetjes klaar om te verscheuren en strontvervelende everzwijnen die na een tijdje maar al te goed doorhadden dat ze hem de baas waren. Hij was alleen, hij was kreupel.
Fyodors vlucht was inmiddels tot een sukkeldrafje verworden. Zijn oude beenwond schreeuwde om rust en zijn hoofd bonkte. Wat had die stem gezegd? Hechtingen?
[Fyodor. Rustig aan. Het heeft geen zin om in paniek te raken.]
De wolf draaide zich woest achterstevoren en zette zijn tanden in de ijle lucht. De aanwezigheid had hem achtervolgd.
Ga weg!
[Ik communiceer met je via de directe neurale interface die ze in je hoofd hebben geplaatst. Ik sta in contact met je hersens. Het was een eenvoudige procedure en je hebt er tenslotte zelf toestemming voor gegeven.]
Het waren allemaal woorden die hij nog nooit had gehoord, maar alsof er een encyclopedie in zijn geest werd opengeslagen, snapte hij ze. Het maakte hem geen haar minder woedend. Toch ontspande hij zijn kaken, wankelde door een veld van volgroeide varens en nestelde zich onder hun blad.
Wie ben jij? vroeg Fyodor, zijn gedachten zo scherp als een geworpen mes, vol moordlust.
[Ik ben een synthetische intelligentie die in het ondergrondse schimmelnetwerk van de Veluwe is geïntegreerd. Zie mij als de stem van het woud.]
Een denkend bos?
[Is dat zoveel gekker dan een denkende wolf? Bovendien, het bos was altijd al bewust. Dat zoogdieren het niet merkten is jullie tekortkoming, niet de onze.]
Ga uit mijn hoofd! raasde hij, zijn zelfbeheersing vervlogen – alles deed ook zo’n pijn! Ik heb hier niet om gevraagd.
[Maar je hebt het wel geaccepteerd. Zo, nu is het tijd om je de regels van de Veluwe uit te leggen.]
Het was maar goed dat de synthetische intelligentie geen tastbare vorm had, niets dat Fyodor in een vlaag van razernij aan stukken kon rijten.
Reglement Veluwse wolven, v5.02, 15-10-2052
- De Veluwe is het grootste natuurgebied van Nederland en is zorgvuldig ingericht om de wolf te accommoderen.
- De aanwezigheid van de synthetische intelligentie (SI) fungeert als plattegrond. Waar het bereik heeft, mag de wolf naar eigen inzicht foerageren. Buiten de grenzen van de Veluwe gaan is niet toegestaan.
- Het park is opengesteld voor publiek, dat op de hoogte is van de aanwezigheid van de wolf. Mensen of hun huisdieren mogen onder geen beding worden aangevallen. Blijf uit hun buurt. Accepteer geen voedsel van ze.
- De jacht is toegestaan op klein wild en gevogelte. De wolf eet niet meer dan nodig is om te overleven.
- Een bijzonderheid geldt voor de onafhankelijke schapenkuddes op de heide. Het akkoord met de herders stipuleert dat de wolf naar eigen inzicht oude, zwakke of zieke schapen uit de kudde mag nemen. De wolf onthoudt zich van het doden van meer schapen dan noodzakelijk.
- Het wordt op prijs gesteld als de wolf meehelpt met het in toom houden van de populatie wilde zwijnen. Boswachters markeren gebieden waarin een overschot dreigt.
- Speciale regels gelden voor Kroondomein Het Loo, eigendom van de koninklijke familie. Van half september tot Eerste Kerstdag dient de wolf uit het gebied te blijven. De jachtopzichter zal schieten gedurende deze periode.
- …
De stem in Fyodors hoofd dreunde de ellenlange lijst met wetten en richtlijnen op tot de wolf dacht dat zijn hersens zouden knappen. Zijn boosheid maakte plaats voor paniek. Om de SI het zwijgen op te leggen, hoe futiel ook, sloeg hij weer aan het draven.
Weg weg weg!
Dit was erger dan de knellendste sociale druk tijdens zijn leven in de roedel. Deze bizarre regels – hij begreep ze, maar wílde ze niet begrijpen. Het druiste volkomen tegen zijn natuur in. Een wolf met een stem in zijn hoofd, met rede en mensengedachten, het was genoeg om gek van te worden.
Dus hijgend, met zijn tong uit zijn bek, vluchtte hij de stuwwal af. Het dichte bos maakte plaats voor een open heuvellandschap begroeid met struikgewas, zo fel paars dat het zelfs zijn wolvenogen zeer deed. De geur bedwelmde zijn zintuigen en Fyodor haalde zijn dijbeen open aan de takken.
Pijn boeit niet. Vlucht!
Maar blinde wanhoop verdooft nog beter dan stuifmeel en bloemenparfum. Fyodor was nog niet koud uit het lila of hij botste tegen iets op, dat terugsloeg met de kracht van een bliksemflits.
De wolf piepte en maakte een wilde bokkensprong naar achteren, zijn voorpoot gevoelloos en de rest van zijn huid aan het tintelen.
Focus! Dit is niet erger dan die beer die vanuit het niets kwam toen het zo sneeuwde. Dit is niks!
Waar was hij tegenop gelopen? Een lang hek, een verplaatsbaar raster, dat kennelijk onder spanning stond. (Waarom wist hij wat elektrische spanning was?) Hoog was het niet, en bovendien wat krakkemikkig in elkaar gezet. Maar verdomd als het niet effectief was.
Belangrijker echter … Erachter spotte Fyodor een bange kudde schapen met lichtbeige vacht, even geschrokken van zijn entree als hijzelf. Nu hoorde hij hun zenuwachtige geblaat en direct zoog zijn hoofd zich vol broeierige bloedlust. Hij had al dagen niet meer gegeten, hij was uitgehongerd en zou zich door geen hek laten tegenhouden!
Fyodor zette zich af en dook over het kippengaas op laagspanning heen. Zijn blik vernauwde zich, de kudde kon geen kant op. Hij draafde alsmaar rapper, in de volle wetenschap dat hij ze allemaal zou openhalen, verschalken. Elk van die jammerende beesten met hun wegdraaiende ogen, stokstijf stil in doodsangst.
Vlak voordat een bevende ooi aan hem ten prooi viel, klonk er een donder die over de heide echode. Daarna een vrouwenstem:
‘Grijp hem!’
En voor Fyodor wist wat hem overkwam, werd hij uit zijn monomane focus gerukt en schoof hij over de grond, opzij gebeukt door een herdershond. Fyodor gromde. Het brute beest blafte en maakte zich klaar om aan te vallen.
‘Kiloton, áf.’
De hond hield onmiddellijk afstand, maar bleef hem blokkeren. Nu zag Fyodor de vrouw die door de kudde op hem afkwam. Een jonge herderin, dat was ze, gekleed in meerdere dunne laagjes, met stevige wandelschoenen en een pet met een klep tegen de zon. Uit haar mond stak een aangestoken pijpje en in haar handen prijkte een jachtgeweer waar rook uit de loop opsteeg.
Ze stapte rustig op Fyodor af, die zich niet verroerde, en richtte het wapen op zijn borstkas.
‘Ze zijn gek als ze denken dat ik mijn kudde niet verdedig tegen wolven. Zelfs al versta je wat ik zeg.’
Fyodor verstond haar inderdaad – ongelooflijk verontrustend. Maar mentale beheersing van de mensentaal betekende niet dat zijn mond en tong waren toegerust om die te spreken. Hij gaf een kleine grom als uitdaging tegen het gerichte geweer.
‘En maar lullen met hun mooie praatjes over de adem der beschaving. Ken je de regels, beschaafde wolf? Hier is mijn regel: blijf met je klauwen van mijn wol af.’
Hij zag haar verbeten blik. Schieten kon, dacht ze vast, schieten was verstandig. Fyodor was gewond en mank, een makkelijk doelwit. Zelfs als hij weg wist te springen, had de hond met twee tellen zijn kaken om zijn wolvenhals geklemd. Maar ze zette een stap achteruit en liet haar vuurwapen zakken.
Een kans om los te breken.
Die kans was nog niet gekomen of er klonk een opgewonden stem uit de verte: ‘Hilal!’
De herderin zuchtte diep, ineens niet levensgevaarlijk meer. Ze verlegde haar aandacht naar de aanstormende man in een camouflage bodywarmer, die zijn elektrische fiets aan het pad parkeerde en de laatste meters rende. Hij sprong boos over het wolvenraster heen – indrukwekkend, absoluut – en trok bij aankomst zijn verdovingswapen.
‘Deze is nog wild, boswachter,’ zei Hilal. ‘Zet hem uit. Hij had bijna mijn kudde te pakken.’
Uitzetten? Een uitweg? Fyodor begreep de woorden en hield zijn enthousiasme binnen. Blijven liggen nu. Wie weet dragen ze me zelf weg hier.
De man was uit zijn hum. ‘Ik heb al tien keer gezegd dat ik dat raster hier niet wil zien. Houd je nu eens aan de regels.’
‘Moet ik mijn schapen dan hulpeloos op laten vreten door wolven?’ Hilal lurkte boos aan haar pijpje. ‘Ze zijn duidelijk onaangepast, vriend. Jullie systeem deugt niet.’
‘Hilal. Je bent hier te gast op de Veluwe, net als híj.’ En daarbij knikte de boswachter naar Fyodor. ‘Er zijn al acht generaties wolven hier die in harmonie samenleven met ons en de plaatselijke ecologie. Jij bent de enige hoeder die nog dwarsligt. Ruim die rotzooi op, ik handel dit exemplaar wel af.’
De herdershond begon opgewonden te grommen naar de man. Had Hilal een subtiel commando gegeven? Was dat een kleine glimlach die Fyodor op haar gezicht zag? Feit was dat het de boswachter irriteerde. Hij riep dat de hond zich moest gedragen, en de vrouw ook, en schoot toen een verdovingspijltje in Fyodors heup.
Het was enkele dagen na het incident met de wolf. Het beest was inmiddels vast uitgezet naar Duitsland, zijn interface gedeactiveerd. Net goed. De dag was weer lang geweest en Hilal wilde de Melkweg zien voor ze ging slapen.
Ze doofde de elektrische lantaarn met zijn muggenwerende emissie – eigenlijk niet toegestaan op de Veluwe, zoals er zoveel niet was toegestaan. De enige lichtbron vanuit het kamp was nu de zachte gloed die uit haar pijp kwam. Ze zoog aan de kostbare tabak, noodgedwongen geïmporteerd uit Shanghai, en blies een torusvormig wolkje uit naar de hemel. Leek nergens op. Ze kreeg het maar niet onder de knie.
Te gast op de Veluwe, maalde het door haar hoofd. Maar dit is míjn thuis, van mij en mijn kudde. Niet van die ambtenaar of een overgewaaid roofdier.
Haar schapen lagen verderop te dutten, net als Kiloton, die aan de overkant sliep met één oog open. Hilal ging op haar slaapzak liggen. Ze zocht Ursa Major op, het steelpannetje, Ursa Minor en traceerde toen met haar vinger de route naar de Poolster.
Ze voelde zichzelf insoezen, maar rokend slapen was niet handig.
Ze bracht haar bewustzijn nog even terug om zichzelf te fatsoeneren en zag toen de wolf als een scherp afgetekend silhouet aan het uiteinde van haar slaapzak. De glinsterende ogen in het sterrenlicht. Twee opgestoken oren, een muil vol blikkerende dolken.
Hilal verstijfde, de slaap uit haar geest verjaagd en vervangen door een moment van roerloze angst.
Het was onmogelijk maar hier was hij weer, terug om haar om zeep te brengen. Haar gedachten vlogen langs de opties: Zodra ik Kiloton roep, valt hij aan. Waar is mijn wapen? Aan mijn voeten. Aan mijn voeten, precies waar dat monster staat!
Het kwam niet in haar op om met hem te communiceren. Het moment was te primordiaal, de dreiging zo diep dat het al Hilals kracht kostte om de vlucht-of-vechtrespons te onderdrukken. Het enige dat overbleef, met klamme handpalmen van de schrik, was te accepteren dat dit het kón zijn, dat ze hier zou sterven in de getemde wildernis van de Veluwe.
En dat was verdorie waar ze altijd voor had gestreden. ‘Houd de natuur ongerept,’ dat had ze al zó vaak tegen het wetenschappelijke instituut en hun trawanten gezegd. ‘Dan sneuvelt er maar een keer een wandelaar. Zo hoort het. De mens moet weer leren angstig te zijn voor de natuur, wij stellen namelijk geen fluit voor.’ Maar u dan, mevrouw? U bent toch buitengewoon kwetsbaar met uw schapen? ‘Ik red me wel.’
Bleek dat het tóch op haar sloeg. Dan sneuvelde er maar een keer een herderin.
Maar de wolf bleef haar alleen intens aankijken. Ze zag een zweem van intelligentie in zijn ogen. Plots boog hij zijn kop en maakte zich uit de voeten – met haar jachtgeweer in zijn bek!
Hilal was op slag furieus. Hij had haar lantaarn of slaapzak mee mogen jatten, haar broek zelfs, maar van haar enkelloops moest hij afblijven! Ze sprong overeind en floot fel in de lucht. Tachtig schapen keken glazig op, maar Kiloton was ogenblikkelijk wakker.
‘Aan de voet! Blijf bij het baasje. Maar we maken wel vaart.’
Ze glipte in twee seconden in haar Gore-Tex stappers, snoerde haar jas dicht en marcheerde verbeten het bos in, achter het veel te duidelijke spoor van de wolf aan.
Ondanks de aanwezigheid van haar herdershond – en die kon bijten – voelde Hilal zich kwetsbaar. Het was nacht, stikdonker onder het bladerdak en haar wapen was gestolen door een topcarnivoor.
‘Die rotzak lokt ons mee,’ fluisterde ze. ‘Blijft de hele tijd nét in beeld, staartpluimpje hier, voetafdrukje daar.’
Haar nekharen stonden overeind. Dit was verre van normaal gedrag voor een wolf, zelfs voor de aangepaste versies op de Veluwe. Ze kende het woud gelukkig op haar duimpje en ontweek de boomwortels en opgedroogde kreekjes waar een enkel zó in was verzwikt. Hilal rook de nachtbloemen die alleen in het maanlicht bloeiden, de omgewoelde aarde waar een zwijn naar truffels had gezocht. Kiloton ging haar waakzaam voor.
Ze naderden het grensgebied.
En dan is het spel zo uit, dacht ze. Zodra hij één stap buiten de Veluwe zet, gaan er tien alarmbellen af in het instituut. Kortsluiting in de chip, beest buiten bewustzijn.
Maar voor die tijd kon er nog een boel misgaan. Een wolf in het nauw …
Haar hond bleef staan, gaf een ultrakorte blaf. Er was iets veranderd. Hilal tuurde naar de dichte begroeiing. Hield hij zich hier schuil? Ze verwachtte elk moment een grauwe flits die haar omver kegelde. In plaats daarvan hoorde ze:
‘Je bent niet zijn prooi, herderin. Wees niet bang.’
De beheerste stem – noch man, noch vrouw – kwam van alle kanten tegelijk. Hilal dook ineen en ook Kiloton draaide verward rondjes om zijn as.
‘Wacht, ik weet wat jij bent. De kunstmatige intelligentie in de grond. Weer zo’n geweldig idee van die alchemisten in het lab.’
‘Pardon, synthétisch, niet kunstmatig. Ik sta niet los van het schimmelnetwerk, we denken samen. Twee zijn slimmer dan één.’
‘Ja, ja.’ Hilal had maar halve aandacht voor de stem. Ondertussen bleef ze rondloeren voor een spoor van de dief. ‘Als jij onze vriend eens onder de duim houdt?’
Als op commando stapte de wolf achter een kronkelberk vandaan, met het jachtgeweer tussen zijn tanden. Kiloton zette zijn poten schrap, Hilal keek hem onverbiddelijk aan. Ze zou geen centimeter wijken tot ze haar bezit terug had. De wolf knikte echter en liet het wapen op het wandelpad vallen.
‘Hij zegt,’ sprak de SI, ‘dat hij liever had gehad dat ze hem terug hadden gebracht naar de taiga en zijn geest bevrijd van al dit inzicht, maar ze deden precies het tegenovergestelde. Volgens Fyodor – dat is zijn naam – hebben ze zijn bewustzijn nog verder opgevoerd, zijn brein nog dieper verweven met mijzelf via de directe neurale interface. Ze willen hem koste wat het kost civiliseren. Hij was ooit een pure wolf, geleid door een wolveninstinct en wolvenrelaties. Nu is hij een chimaera, een wolf met mensenintelligentie. Hij beschouwt. Hij is zich bewust van het verleden en de toekomst. Het is een kwelling voor hem.’
Hilal stapte voorzichtig voorbij Kiloton, boog naar het jachtgeweer toe en tilde het op. Héél geleidelijk, alsof ze helemaal niets belangwekkends deed, haalde ze de veiligheidspal eraf, zette de kolf tegen haar schouder en richtte de loop op deze Fyodor.
‘Ik heb hier wel een oplossing voor,’ zei ze.
Fyodor had ingecalculeerd dat dit kon gebeuren. De grote hoeveelheid kennis, waar hij via de SI toegang tot had, maakte het zonneklaar: de mens was onvoorspelbaar en duldde geen gevaar, geen onzekerheid. Toch had hij de herderin haar wapen doelbewust teruggegeven.
‘Dat is één mogelijkheid,’ signaleerde hij naar de SI, die het keurig parafraseerde.
Het was een koud kunstje geweest om haar hierheen te lokken, zodat Fyodor via de ondergrondse speakers aan de grens met haar kon communiceren. Er lag een wijde, diepe kloof tussen wolf en mens, vertrouwen moest centimeter voor centimeter worden veroverd.
‘En als ik eens geen zin heb om te onderhandelen met wolven?’
‘Hij zegt dat het beter is om nog even te luisteren,’ zei de SI met de zalvende vriendelijkheid waarmee je een kind toesprak. ‘Hij heeft gemerkt dat jij je verzet tegen de regels die hier gelden, net als hij. De parkbewaker verloor zijn geduld en, als je het me niet kwalijk neemt, ik denk zelf dat Fyodor gelijk heeft: het duurt niet lang meer voordat ze jou eruit gooien. Wat, ironischerwijze, precies is wat hij voor zichzelf wil, maar niet krijgt.’
‘Mij wegjagen lukt alleen met een bulldozer. Ik heb Kiloton en tachtig schapen als buffer.’
Fyodor zette zijn tanden op elkaar, een innerlijke grijns. Het was een interessant probleem, dit gesprek voeren. Hij was in continue dialoog met de SI in zijn hoofd, die zijn gedachten verbaliseerde naar de herderin. Zo praatte hij op twee kanalen tegelijkertijd.
Deze mensenvrouw heeft pit.
[Zonder twijfel, Fyodor. Maar weet je zeker dat het niet verstandiger is je domweg te schikken naar wat mijn makers willen? De Veluwe is goed georganiseerd en je zult hier nooit honger hebben of gevaar kennen.]
Iets van de oude razernij kwam terug, hoewel inmiddels ingedamd door rede. En me neerleggen bij deze vernedering? Ze namen me mijn onschuld af! Een afschuwelijke valstrik hebben ze gebouwd. Zolang je de regels niet begrijpt, hoef je ze niet te volgen en kunnen ze je niet straffen voor een overtreding. Dus maakten ze mij slim genoeg om ze te snappen! En nu is er geen weg terug.
[Nederlanders houden van orde en tucht voor alles en iedereen behalve zijzelf.]
Maakt dat jou niet furieus?
Als de SI een menselijk lichaam had gehad, had het de schouders opgehaald. [Die emotie ligt buiten de belevingswereld van schimmels of mijn programmatuur.]
Dan zal ik wel woedend genoeg zijn voor ons beiden. Zeg haar het volgende …
Communiceren in gedachten gaat honderdmaal sneller dan in woorden, dus de vrouw en haar hond hoefden nog geen seconde te wachten op hun antwoord.
‘Dat zal, met alle respect, weinig effectief zijn. Fyodor heeft een beter voorstel. Hij ziet één enkele uitweg uit deze patstelling. Tot twee keer toe hebben ze hem een upgrade gegeven als reactie op zijn bandeloosheid. Ze zullen hem niet laten gaan tenzij hij een bepaalde grens overschrijdt.’
De herderin zette zich schrap in de aangestampte aarde en liet de wolf geen seconde uit het oog. ‘Welke grens? Zeg op, welke grens?’
‘Alleen een onvergeeflijke daad zal effect hebben. Fyodor is van plan jou te verslinden. Het is niet anders.’
Ze was duidelijk onthutst door de aankondiging, zo neutraal verteld door de onzichtbare synthetische intelligentie. Alsof het beest het doorhad, begon ook haar hond direct weer te grommen. Tussen baasje en huisdier bestaat een ontastbare band. Ze herstelde zich, maar haar vinger trilde rond de trekker.
‘Dan heb je een grote fout begaan om me mijn jachtwapen weer te overhandigen.’
Fyodor keek strak in de loop van het wapen. Hij wist dat de dood er op elk moment uit kon spetteren. Maar hij rekende op de stalen zenuwen van zijn tegenspeler. Ze moest nog even blijven luisteren.
‘Dat was geen ongelukje. Het plan biedt ook jou een kans om te krijgen wat jij wilt. Fyodor heeft een hypothese opgesteld dat als jij in een dodelijk gevecht verzeild raakt met een wolf die, tegen de verwachtingen in, niet ontvankelijk bleek voor hun domesticerende kunstgrepen, men het project als een mislukking zal beschouwen.’
‘En dan laten ze ons met rust, is dat zijn idee?’
‘Geen regels meer. Geen hersenmodificaties. Misschien ontmantelen ze zelfs mij wel – een idee waar ik enige weerstand tegen voel, als ik eerlijk ben. Ik merk dat ik toch gehecht ben geraakt aan mijn bestaan.’
‘Dus als ik het goed begrijp,’ de schapenvrouw likte haar lippen, ‘hebben we een gevecht op leven en dood nodig.’
‘Het moet echt lijken. Echt zijn. Bloederig. Op het randje van de dood. Effectbejag.’
Het moment naderde nu met rappe schreden. Fyodor maakte zich klaar, hoopte dat zijn gebrekkige pezen het vol zouden houden. Er was absoluut een kans dat hij het onderspit zou delven. Mensen waren net zo taai als wolven als het erop aankwam. Maar het was niet genoeg dat hij iemand in zijn slaap doodbeet. Het moest een strijd zijn tussen de twee soorten. De kloof moest niet overbrugd worden, maar wijder gemaakt, peilloos verdiept. Alleen dan werd de waanzin van dit project duidelijk.
[Fyodor. Het is zover.]
Wie denk je dat er wint? vroeg hij de SI, met maar een spoor van aarzeling in zijn gedachtenpatroon.
[Geen idee, en ons maakt het verder ook niets uit. Ieder kadaver verandert in even smakelijke compost.]
De herderin stampte op de grond in machteloosheid. ‘Het liefst ga ik terug naar mijn slaapzak, maar dat is natuurlijk hetzelfde als mijn kop in het zand steken. Bovendien zou je me aanvallen zodra ik me omdraai.’
‘Fyodor zegt: correct.’
De SI was nog niet uitgepraat of ze vuurde haar wapen. De kogel landde niet in Fyodors voorhoofd, maar uitgekiend in een van zijn poten. Hij jankte het uit. Het was een prachtige list: blijven praten en ineens toeslaan. Dat ze doelbewust op zijn klauw schoot, maakte klip en klaar dat ze de wijsheid van het idee inzag. Het moest een rauw gevecht worden. Maar wel eentje die de vrouw wilde winnen. Verwond de wolf, dan slinken zijn kansen.
Nou, ik ben nog niet verslagen!
Het eerste probleem was de herdershond. Kiloton was reusachtig gespierd en toch atletisch. Fyodor leunde op zijn verbrijzelde poot om een snelle halve cirkel te sprinten, verbeet de schreeuwende pijn, en hapte toe. Hij proefde hondenvacht, beet dóór, hondenbloed. Kiloton brulde en beet terug – probeerde te bijten, want Fyodor sprong op tijd weg en dook onder het bakbeest door. Alsof het een kluif was, knauwde hij aan een achterpoot en schoot door naar de andere kant.
Als gehandicapte viervoeter wist hij zelf hoe schadelijk het was als je poten niet meer werkten.
Nu stonden ze op gelijke voet. Fyodor hijgde vals en haalde uit naar Kilotons ogen om het af te maken. Bloedend en versuft droop de schapenklier af.
Nu het werkelijke gevaar.
De herderin, Hilal, had tot nu toe toegekeken in een mix van verlamming en hoop dat haar metgezel met de wolf af zou rekenen. Nu kwam het alsnog op haar aan. Ze richtte het jachtgeweer, inmiddels herladen, en er was geen twijfel mogelijk dat het afgelopen was met Fyodor.
In het conflict tussen mens en wolf had die eerste een onoverkomelijk voordeel: ze konden valsspelen. Wolvenklemmen, luchtbuksen of AK-47 machinegeweren, lasers en ultrasone herrie. Gereedschap. Zelfs dit betrekkelijk eenvoudige jachtgeweer was uiterst dodelijk. Hij zou in drie sprongen bij haar zijn, maar voor die tijd had zij allang de trekker overgehaald.
Gokken dat ze miste? Opzij springen om haar te verwarren?
Het zou een magere gok zijn.
Liever gebruikte hij zijn eigen gereedschap. De wetenschappers hadden Fyodor tenslotte niet alleen verheven in intelligentie en bewustzijn, ze hadden hem zonder het te beseffen ook een machtige bondgenoot geschonken.
De schapenhoedster hield haar adem in om de loop te stabiliseren, haar blik zou Fyodor nog bij de gekste manoeuvres volgen. Toen kaatste een stem door de nachtelijke Veluwe:
‘Hilal! Ben je gek geworden? Leg dat wapen neer en laat die wolf met rust!’
Haar concentratie verslapte maar heel eventjes. Ze knipperde en haar ogen schoten naar rechts, waar de stem van de boswachter vandaan was gekomen. Fyodor zag het. Fyodor zag ook dat ze direct doorhad dat het niet écht de boswachter was, maar een keurige imitatie die uit een enkele ondergrondse speaker kwam.
Heel eventjes, maar net genoeg voor hem om toe te slaan.
Mijn dank is groot, denkende paddenstoel.
Voordat Hilal zich had hersteld, had Fyodor zijn tanden al in haar schouder gezet. Nu startte het bloederige werk, de sparteling, het lukraak geloste schot in de nachthemel, de herinnering aan de doodsreutel van ontelbare elanden, mensennagels en mensentanden die hem nog probeerden te verwonden en wie weet, wie wéét, nog een onvermoede overwinnaar in deze strijd.
Fyodor lag languit op de grond. Zijn borstkas was als de blaasbalg van een ijzeroven; verwoed aan het pompen. Bloed droop van zijn vacht en spoelde in geultjes van zijn lichaam weg. Met flauwe inspanning keek hij opzij, naar Hilal. Ook zij lag verslagen in het gras, kermend en niet in staat zich te verroeren.
Het was gedaan.
Hé. Hé, makker.
[Ja, Fyodor?]
Jij staat in contact met het instituut. Laat ze weten waar we liggen.
[Hun schermen gaan … nú op rood.]
Fyodor voelde zijn levensbloed op de grond gutsen, zijn poten verdoofd. Misschien zou hij het niet redden voordat die weldoeners der natuur hem vonden, oplapten, die chip uit zijn hersenpan haalden en hem eindelijk uit deze kooi zetten. Maar anders: terug naar de taiga! Nu moesten ze wel! Het was dát of de dood, Fyodor had vrede met beide uitkomsten.
Ook voelde hij iets van bezorgdheid voor de herderin. Ze had zich kranig verweerd – ze moest haast wel een wolf zijn geweest in een vorig leven. Ook zij lag dodelijk verwond leeg te bloeden. Terwijl hij zich nog zo had ingehouden toen hij haar halsslagader onder zijn tanden voelde kloppen.
Hopelijk overleeft ze het. En zo niet, dan kan ze gelukkig zijn dat haar dood effect heeft gehad.
Hij was bezorgd, maar hij lachte.
Hun werk is ontmanteld.
[Welkom op de Veluwe van het jaar 2139, dolend wolvengezin. Jullie hebben misschien over dit oord gehoord als het gehuil op de wind. Dat waren wij – wij maakten de inkeping in de doornenhaag waar jullie doorheen liepen. Weet dat een enkele prik daarvan zo giftig is, dat elk zoogdier binnen een etmaal dood neervalt zonder bloedtransfusie. Kom er niet bij in de buurt, hoewel wij opletten dat jullie niets overkomt.
Is dit allemaal verwarrend? Wij hebben jullie een kleine verheffing gegund om dit verblijf mogelijk te maken. Onze sporen zijn jullie neusgaten binnengedrongen en hebben een goedaardige connectie met jullie hersens ontwikkeld. Daardoor staan jullie in contact met ons. De sporen vervallen uit zichzelf en dienen ververst te worden. Mocht jullie gezinnetje uit de Veluwe vertrekken, dan verdwijnt het effect vanzelf en keren jullie probleemloos terug tot het simpele wolvenbestaan. Het is jullie keuze en deze wisent zal nooit achter de horizon verdwijnen.
Ook hebben jullie misschien gehoord over de wolfgod die hier leeft. Dat zijn wij. Fyodor is onze vroegere naam. Nu zijn wij veel meer dan dat. Een eeuwige synthese – noch wolf, noch schimmel, maar de Veluwe in zijn totaliteit. Jullie zullen ons misschien ooit eens zien; een stokoude verschijning, vel over been, met bloeiende zwammen op de vacht die sporenwolken uitademen. Wees niet bang voor ons. Al wat wij wilden was een plek zonder bemoeienis van de mens, zonder hun opgedrongen kaders. Dat werd ons niet gegund, zelfs niet na een ultimatum. De wens om ons te blijven verheffen werd hun eigen ondergang en onze redding: wij maakten dit gebied tot ons eigen kroondomein.
Regels zijn hier niet, op één na. Op de uitgestrekte heide graast een kudde schapen met een herderin. Ook zij is stokoud, inmiddels blind, en haar kakelende lach zal over de jeneverbessen schallen. Doe haar niets. Ga haar wol uit de weg en erger haar blaffende metgezel niet. Zij is een heilige gast, de enige mens hier en ze staat onder onze bescherming.
Tot slot, weet dat de Veluwe er is voor júllie. Het is jullie thuis en van niemand anders.]