Wanhopig boog Bernilde zich over het wiegje heen. Het kindje bleef maar krijsen en hoe langer ze keek, hoe meer ze ervan overtuigd raakte dat dit niet haar eigen dochtertje was.
Haar man was gisteren weer vertrokken, naar zee. Voor zijn vertrek had ze het voorzichtig naar voren gebracht, of het kindje niet erg veel huilde. Was haar huid niet lichter dan die van hun eigen kindje, en haar haren … waren die zo zwart? Als ze haar aan de borst legde, gilde dit kindje alsof ze vergiftigd werd, terwijl hun kindje aanvankelijk gulzig dronk. Ludger had gekeken, met zijn hoofd schuin.
‘Ik weet het niet …’ zei hij aarzelend. ‘Ze lijkt niet anders. Maar ze huilt wel veel ineens. Waar denk je aan?’
‘Heb je wel eens van wisselkinderen gehoord?’
‘Ja, dat heeft iedereen. Maar dat is een mythe.’
‘Maar stel nou dat het waar is …?’
Ze kwamen er die avond niet uit en gingen naar bed, om alvast afscheid te nemen. Het zou drie manen duren voor ze elkaar weer zagen.
Ze nam het kindje op en legde het aan de borst. Ze bleef krijsen en spuwde de tepel steeds uit.
‘Je moet toch eten, kleine. Of je nou een mensenkind bent, of niet.’ Met de baby tegen haar schouder warmde ze wat water en roerde er wat honing door. Ze doopte een punt van een doek in het mengsel en druppelde wat in het kleine mondje. Twee grote paarsblauwe ogen sprongen wijd open, en het kindje werd stil.
Bernilde druppelde nog wat in haar mondje en ze dronk gulzig.
‘Volgens mij kan jij niet anders dan een wisselkind zijn.’
‘s Ochtends bond ze de baby met een doek tegen haar borst en liep de heuvel op, naar Alda, de wijze vrouw. Alda zat op een bank voor haar huisje.
‘Jij ziet eruit alsof je nog minder slaapt dan andere moeders. Kom er eens bij zitten en vertel me wat eraan scheelt.’
Bernilde ging zitten en vertelde het hele verhaal.
‘Als ze geen melk wil drinken, maar wel honingwater, dan is de kans heel erg groot dat ze een wisselkind is. De Fae hebben een vreselijke hekel aan melk. Zal ik eerst even kijken of ze wel gezond is?’
Bernilde haalde het kindje uit de draagdoek en legde haar op de bank tussen haar en Alda in. Terwijl ze de windsels loswikkelde, begon ze weer te krijsen. Bernilde sloeg haar handen voor haar oren.
‘Ik begrijp je,’ zei Alda. ‘Dit geluid gaat inderdaad door merg en been en lijkt scheller dan van een mensenkindje. Huilde jouw dochtertje ook zo?’
‘Ik weet het niet, ik weet niks meer zeker. Soms denk ik van niet, maar als ze huilde, huilde ze ook hard.’
‘Ga jij maar even water voor me putten, dan zal ik haar onderzoeken.’
Bernilde pakte dankbaar Alda’s emmers om naar de bron te gaan lopen. En tegelijkertijd voelde ze zich schuldig, alsof ze het kindje in de steek liet terwijl ze heel goed wist dat het bij Alda in veilige handen was. Maar even stilte gaf rust. Toen ze terugkwam sabbelde het kindje op een punt van haar windsels, met een beetje honing erop.
‘Er is absoluut lichamelijk niks mis met het meisje. Ze is niet ziek en er zou geen reden zijn waarom ze geen melk wil drinken. Je hebt gelijk Bernilde, dit is een wisselkind.’
Bernilde trok wit weg. Ondanks dat ze het al vermoedde, was het toch een klap om het te horen. Ze zakte voorover en borg haar gezicht in haar handen.
‘En nu?’ vroeg ze gesmoord.
‘Je hebt drie mogelijkheden. Je kan haar houden, je eigen kindje vergeten en haar opvoeden alsof ze van jezelf is. Het zal moeilijk zijn, want wisselkinderen zijn niet makkelijk, maar met veel geduld en liefde kan het. Of je brengt haar met volle maan naar een onherbergzame plek en dan hoop je dat de Fae haar weer meenemen, voordat de wilde dieren haar vinden.’
‘Nee!’ Bernilde schoot rechtop en nam het kindje in haar armen. ‘Dat is onmenselijk! Dit is ook maar een baby!’ Beschermend hield ze het kleintje tegen zich aan.
‘Ik dacht wel dat dat niks voor jou zou zijn. Maar niet iedereen kan een wisselkindje aan …’
‘Ik moet er niet aan denken.’
Het kindje begon te huilen, maar zachtjes deze keer. Misschien hield Bernilde het te stevig vast, in haar beschermingsdrang. Ze doopte haar pink in de honing en liet de kleine erop sabbelen.
‘Je zei dat er een derde mogelijkheid was …’
‘Ja, maar dat is niet zonder gevaar. Je kan oversteken naar de Nevenwereld, en proberen je kindje terug te halen.’
Bernilde zoog hoorbaar haar adem in.
‘Dat kan?’
‘Er zijn verhalen … maar die zijn zo oud dat niemand weet of het waar is. En de Nevenwereld is vol gevaren voor sterfelijke mensen. Het kan zijn dat je nooit meer terugkomt. Of dat je pas terugkomt als iedereen hier al oud is, of gestorven.’
‘Ik doe het. Vertel me wat ik nodig heb.’
‘Ik zou graag willen dat je er nog wat langer over nadacht, maar overmorgen is het nieuwe maan, en dat is het ideale moment om over te steken.’
‘Wil je me helpen?’
‘Ja, blijf hier tot overmorgen, dan zal ik je alles leren wat je moet weten om veilig terug te komen.’
Met een ransel op haar rug en de baby in de draagdoek, ging Bernilde voor de dageraad op pad. Het zou die nacht nieuwe maan zijn, maar het oversteken hoefde niet bij maanlicht te gebeuren. De ochtendschemering of avondschemering waren de beste momenten om over te steken naar de Nevenwereld. Uit Alda’s bron kwam een beekje, dat volgde ze. Een oversteekpunt kon gevonden worden waar drie elementen – lucht, water en aarde – elkaar raakten, en er een opvallend natuurlijk fenomeen zichtbaar was. Alda had gezegd dat een eind stroomafwaarts een heel oude meidoorn stond, en dat dat wel eens een goede oversteekplaats zou kunnen zijn.
Ze vond de meidoorn zonder moeite en de plek had inderdaad iets onbestemds ánders. Net zomin als ze kon verklaren waarom het kindje anders was, kon ze aanduiden waarom deze plek anders was, maar ze vermoedde dat ze goed zat. Misschien had Alda gelijk, en werden wisselkinderen achtergelaten bij mensen die bepaalde gaven hadden.
Ze stond op de oever van de beek en ademde zoals Alda haar geleerd had. Vier tellen inademen, zeven tellen vasthouden, acht tellen uitademen. Toen ze zich kalm genoeg voelde, zette ze een voet vooruit. Bij het betreden van de Nevenwereld altijd eerst de linkervoet. Zacht mompelde ze de woorden die Alda haar leerde.
‘Bij Fae kracht
En Fae macht
Bij de goden die ik aanhang
Verzoek ik toegang’
Ze bleef de woorden herhalen tot ze, wederom met haar linkervoet, op de andere oever stapte. En nu? Was ze in de Nevenwereld? Waar moest ze nu heen? Ze schudde haar hoofd alsof ze waterdruppels van zich afschudde en haar denken werd helderder. ‘Let op ongewone dingen,’ had Alda gezegd.
Daar, ongeveer tien voet bij haar vandaan, lag een klein stapeltje helderwitte kiezels. Ze liep ernaar toe en zag al, terwijl ze liep, een volgend stapeltje.
Ze besloot de amulet die Alda gemaakt had nog niet te gebruiken, maar de stapeltjes te volgen. Na een hele tijd lopen, toen de zon op z’n hoogst stond, zag ze steeds meer bomen, tot ze in een bos was. En daar hielden de kiezelstapeltjes op.
Ze liep voorzichtig een stukje verder, wilde niet verdwalen en schoot in de lach. Ze was hoogstwaarschijnlijk in een vreemde wereld, die alleen oppervlakkig op de mensenwereld leek, ze wás al verdwaald. Het beste wat ze kon doen was verder dwalen. Ze zag een paddenstoel tegen een boom aan: een elfenbankje! Dat kon een aanwijzing zijn. En verderop groeide er nog een. Vol verbazing dat het zo makkelijk kon zijn, begon ze de paddenstoelen te volgen.
Almaar dieper trok ze het woud in, maar op een gegeven moment vroeg ze zich af of ze de gevallen boom die ze passeerde niet al eerder gezien had. Het was vast een andere … maar een tijdje later kwam ze er weer langs. Ze bond een reepje stof eraan. Als ze er nu weer langskwam, wist ze zeker dat ze in cirkels liep. En helaas, toen ze de boom weer zag, hing haar lapje er nog aan en begon het inmiddels donker te worden.
Mismoedig ging ze op de boom zitten. Ze was de hele middag in het bos geweest en ze had geen idee hoe lang ze in cirkels had rondgelopen. De elfenbankjes waren geen aanwijzing geweest … of een van de problemen van de Nevenwereld waarvoor Alda haar gewaarschuwd had. Naast de boom was een holte, ze kon hier in ieder geval de nacht doorbrengen. Zonder vuur buiten slapen leek haar afschuwelijk, maar het was niet anders. Ze verschoonde de doeken van het kindje en gaf haar honingwater te drinken.
‘Jij kan er ook niks aan doen dat we hier zijn, kleine. Ik hoop dat we je snel thuis kunnen brengen.’
Het kindje brabbelde en blies een bel.
‘Zo is dat. Weet je wat? Ik noem je Duda, dat betekent kindje. Ik kan toch niet alsmaar ‘kleine’ blijven zeggen.’
Op aanraden van Alda, trok ze een cirkel van zout om zich heen. Ondanks dat, sliep ze nauwelijks die nacht. Ze hoorde zoveel vreemde geluiden en iedere keer als ze even wegdoezelde, was er een krijs of een ander geluid dat haar deed opschrikken.
Tegen de ochtend, toen de lucht al wat lichter werd, zag ze een witte haas. Onmiddellijk zat ze rechtop. Spierwitte dieren waren heel ongewoon. Ze greep haar tas en de baby en ging zo snel als ze kon achter de haas aan.
De baby huilde, ze was erg onverwacht gewekt. Maar als Bernilde de haas volgde, kon ze misschien uit dit vermaledijde bos komen. Ze durfde niet te stoppen om haar ransel goed op haar rug te doen, of de baby goed vast te binden, de haas was snel. Maar niet zo snel dat ze hem niet kon bijhouden.
En toen de zon opkwam, in een zee van roze wolken, stond ze aan de rand van een bloemenveld. Hier waren geen aanwijzingen meer, alle bloemen waren verschillend en de haas was verdwenen. Ze pakte Alda’s amulet en hield het met gestrekte arm voor zich.
‘Bij de liefde voor mijn kind
Bij het bloed dat ons bindt
Ik ken heg noch steg
Wijs me de weg’
De amulet schoot bijna uit haar hand en wees recht het bloemenveld in. Ze rechtte haar rug en begon te lopen. Duda was wakker en keek haar ogen uit, maar Bernilde werd steeds slaperiger. Eerst dacht ze dat het de doorwaakte nacht was, doch de aandrang om te gaan liggen was zo sterk dat ze al haar wilskracht nodig had om te blijven lopen. Ze kneep zichzelf om wakker te blijven en probeerde te zingen. Dat hielp. Het hele repertoire van liedjes die ze kende werkte ze door, behalve slaapliedjes. En zo stond ze ineens onverwacht op een open plek, tussen de Fae. Ze had geen enkele twijfel dat dit geen gewone mensen waren. Ze waren allemaal net te mooi en allemaal overduidelijk anders.
‘Zo, mensenkind, wat kom je doen?’ Een man met een hoofdsieraad keek haar langs zijn neus neerbuigend aan.
Ze ademde een paar keer zoals Alda haar dat geleerd had, en antwoordde kalm:
‘Jullie hebben mijn kindje. Deze baby is van jullie. Ik kom haar omruilen, ik wil mijn eigen kindje terug.’
De mooie man schaterde.
‘En wie zegt dat we haar terug willen? Dat is maar een weesje. Aan een mensenkind hebben we veel meer.’
Beschermend drukte ze Duda tegen zich aan.
‘Dacht je nou echt dat we een kind weggaven dat iets waard was?’
Als uit het niets verscheen een Fae vrouw naast hem, met Bernildes eigen dochtertje in haar armen. De amulet maakte een sprongetje in haar hand.
‘Wat heb je daar?’
‘Deze amulet bindt mij aan mijn dochter. Gemaakt van ons bloed en mijn liefde.’
‘Pah, mensenonzin. Geef dat ding maar aan het wurm dan.’
Vastberaden liep Bernilde naar haar dochtertje toe en deed het koord om haar halsje. Nog net op tijd greep ze haar beet, want de Fae vrouw liet haar vallen en gilde.
‘IJzer! En mensenmagie! Jakkes, dit mormel mag ze houden.’
Bernilde kuste de kleine Duda op haar hoofdje. Met in iedere arm een kind, reikte ze onhandig de Fae baby aan de vrouw aan.
‘Ee-eerlijk is eerlijk,’ zei ze met tranen in haar stem. ‘Deze baby is van jullie.’
‘Dat is nauwelijks een eerlijke ruil. Je eigent je jouw dochter toe, maar geeft ons een waardeloze baby.’
‘Dan neem ik haar ook maar weer mee.’
‘Dat gaat zomaar niet!’ De man was in zijn verontwaardiging een stuk minder mooi.
‘Waarom niet? Jullie vinden haar waardeloos, ik heb haar gevoed, voor haar gezorgd en ben van haar gaan houden.’
‘Dat doet er niet toe, ze is van ons! Je kan niet zomaar met haar weglopen.’
Dat zullen we nog wel eens zien, dacht Bernilde, en deed precies dat. Ze liep weg, richting het bos.
‘Je komt nooit terug in je eigen wereld!’ riep hij haar nog na.
De hele weg terug door het bloemenveld huilde ze. Ze had haar dochtertje terug en Duda gered van een liefdeloos leven, maar wat nou als ze inderdaad nooit meer terugkwam? De aandrang om te gaan liggen en daar tussen de bloemen te sterven was groot. Maar ze hield vol en toen ze het bos inliep, klaarde haar hoofd op.
Ze zocht takjes bijeen, eik, es en hazelaar en vlocht ze ineen. Ze nam een plukje van Duda’s haar en weefde het ertussen. Ze trok een paar haren uit haar eigen hoofd, en weefde die eromheen.
‘Sorry kleintje,’ zei ze en prikte in haar vingertje. De druppel bloed die opwelde, smeerde ze op de amulet. Ook haar eigen bloed, en dat van haar dochtertje voegde ze toe.
‘De liefde is de sterkste kracht
Bescherming heeft de meeste macht
Bij alles wat ons bindt
Nu ben je mijn kind’
Zonder tijd te nemen om te twijfelen, liep ze verder, in de hoop bij middernacht de beek over te kunnen steken. Ze hoopte dat de helderblauwe korenbloemen haar de weg wezen, en dat de amulet zou werken. Veel eerder dan ze verwacht had, kwam ze bij een beek. Biddend naar elke god of godin die wilde luisteren, haalde ze weer adem op de manier die ze geleerd had. Bij de terugkeer hoorden geen woorden, dus stapte ze met haar rechtervoet vastberaden de beek in.
Bij zonsopgang kwam ze bij haar huisje aan. Tot haar grote verbazing zag ze Ludger de deur uitkomen.
‘Bernilde!’
Ze rende het laatste stukje en vloog in zijn armen. Terwijl hij haar stevig omhelsde, begonnen twee stemmetjes luid te protesteren. Hij keek naar beneden.
‘Twee baby’s?’
‘Het is een lang verhaal.’
‘Dat mag ook wel, je bent bijna vier manen weggeweest. Kom, ik maak een kruidenthee, dan kan je alles vertellen.’