1.
Het was nog donker toen het lijk tussen verzegelde pakketten vol melk, elektronica en roomijs in het bassin spoelde. Iets meer dan vijf minuten later trok Behrin het zwijgend uit het zoute water. Het was naakt, gezwollen, de opperhuid zo kwetsbaar dat het vrijwel vanzelf losliet toen hij per ongeluk zijn greep rond de arm verzwakte: als een handschoen van vlees. Een vuile smeer bleef achter op het Lelieveld-logo op de dikke buis.
Het was een man van in de veertig. Harige armen, harige benen, harige borst, diepe gaten waar zijn ogen hadden moeten zijn. Lang, wit haar dat nu nat op de vloer gespreid lag. Water dat door de gril naar de afvoer viel. Een tie-wrap rond zijn pols, waaraan een transponder van Michael Vermeulen hing, van Behrins baas.
Behrin maakte een klein gebaar met zijn mechanische hand, opende een lijn naar Koen.
‘Hmm?’
‘We hebben een probleem,’ zei hij en hij richtte één van zijn camera´s op het lijk, boog voorover en toonde de transponder.
‘Eén van ons?’ De transponder.
‘Ja.’ Behrin keek naar de pakketten die onderschept waren uit de stroom naar Berlijn en bleven binnenkomen in de opvangbak. ‘Pak jij dit op?’ De dode man.
Koen knikte. Behrin liet de verbinding open, ging verder met het ontladen van het bassin, de goedkope geelrode robots als spinnen, gekoppeld aan zijn systemen. Ze haakten doos na doos aan de glijbanen van touwen naar zes autonome vrachtwagens die buiten op het terrein tussen de bomen van het Königswald stonden.
‘Heb je een update?’ vroeg Behrin toen de wagens bijna waren volgeladen. ‘Wat doe ik? Die dooie gast kan hier niet blijven. Stuur ik hem door?’ Door de buizen. Zonder transponder, zodat het lijk zou verdwijnen.
‘Moment.’ Stilte. ‘Ik heb een bevestiging van — Nee. Moment.’ Meer stilte. En dringend: ‘Laat hem waar hij nu is. Begrepen? Ik stuur iemand naar je toe. Een contact van Michael uit Berlijn. Zijn naam is Marcus.’
Marcus. En de data kwam binnen en hij herinnerde zich wie Marcus was, wat Marcus deed, wat besproken was.
‘Een bemiddelaar? Giesbeek? En Michael wil dat ik meega, als dit inderdaad Keith O’Donnel is?’ vroeg Behrin. ‘Dit is niet goed.’
‘Dit is zwaar klote,’ zei Koen.
‘Ik heb hier absoluut geen zin in.’
‘Je hebt geen keuze, beertje. Pluspunt is dat je de komende dagen vrij bent.’
Hij had twee uur voordat Marcus hier zou zijn. Twee uur om na te denken over de dode man, over de informatie die Koen zijn kant opgeschoven had, wie deze dode man was (één van de luitenants van de Nummer Drie van De Grote Zeven van Nederland) en waarom deze hele zaak zo klote was (de smaak van opzet op zijn tong, de dreigende schaduw van een enorme hand boven zijn hoofd, klaar om hem te verpletteren). Hij had twee uur om zijn hoofd kalm te maken.
2.
Zoutwaterleidingen, levenslijnen, transportbuizen. Ongewenst pakket, dode man, gedumpt lijk. Luitenant, tijdbom. Oorlog, strijd, crisis, mogelijkheden. Leven, overleven, uitstellen, afwachten, parkeren, overbruggen, doorstaan. Vrijheid, opties, alternatieven, ontsnappingswegen. Elke definitie gaf een ander beeld, een ander stel mogelijkheden, wierp een ander pad in zijn toekomst.
De laatste vrachtwagen was een half uur geleden weggereden.
Behrin sloot de projecties, spoog een rochel naar het bos, zong toen een nieuwe laag van harmonieën over een lijn vol drums en elektrische gitaren, koos glas als strijkinstrument, speelde het stuk terug en knikte tevreden, speelde het stuk dat volgde af. Crescendo, stilte, een baslijn met een onderliggende drumlijn die steeds feller werd en uiteindelijk aangevuld werd met elektrische gitaren, tot dat stuk eindigde in een vraag in D-mineur. Daarna: glas, couplet, rust.
Behrin zong de contrasten, viel even stil, zong een warme melodie over een harmonie van drie andere instrumenten: thema, stilte, chaos over chaos, thema.
Hij opende zijn ogen toen de taxi twintig meter lager en tweehonderd meter van hem vandaan in het zicht kwam, rechtte zijn rug toen Marcus uit Berlijn uit de wagen stapte: lang en slank, met golvend lang haar en vierkante kaken, lange ledematen. De beweging waarmee Marcus zich omdraaide en omhoogkeek was abrupt. De stappen naar het ontvangststation: vloeiend, de beweging waarmee hij zich omhoogtrok: abrupt.
‘Marcus is aangekomen,’ zei Behrin over de lijn tegen Michael.
Zwarte coltrui, groene broek, zwarte schoenen. Merkloos. Kleding uit een commune-fabriek die de stijl van Noord-Berlijn voerde.
‘Heb je plannen vanavond?’ appte hij zijn zus. ‘Ik ben mogelijk in het land.’
Marcus rook naar citrus en jasmijnbloesem, met een donkere ondertoon, als thee. Marcus stak zijn hand in zijn zak, haalde een compacte Philips DNA-identikit tevoorschijn: een etui met naalden en een verwerkingseenheid.
‘Breng me naar het lichaam.’
‘Kom,’ zei Behrin en hij leidde Marcus naar binnen.
‘Hier.’
Marcus knielde neer bij het lijk, stak een schone sampler in de hiel, de borst, het verhemelte en in het oor van de dode man, keek even zwijgend naar de muur van de ontvangstruimte, draaide zich toen om.
‘Dit is inderdaad Keith O’Donnel,’ zei hij.
‘Het spijt me, jongen,’ zei Michael over de open lijn. ‘Ik had je hier liever buiten gehouden.’
Behrin keek even naar het lijk, naar Marcus, keek naar de projectie van Michael. ‘Wat is het plan? Nog steeds Giesbeek?’ en Behrin hoopte dat het antwoord ‘nee’ zou zijn.
‘Giesbeek, waar je een kort onderhoud zal hebben met,’ en Behrin ontving de data — ‘de Generaal. Pak het lichaam in. Plaats de transponder van Marcus om zijn enkel en stuur hem door de pijp. Iemand anders zal hem later oppikken. ‘
Michael zweeg even, zei toen zacht: ‘Dit zal een verhoor zijn. En niet omdat ze antwoorden wil, maar omdat ze wil laten zien wie de baas is. Spreek de waarheid.’
‘Begrepen,’ zei Behrin.
Giesbeek, dacht hij toen hij het lijk inpakte. Giesbeek, dacht hij toen hij het lijk in het water dumpte, en het tweede bassin liet roteren, zodat het lichaam in de waterstroom zou komen. Giesbeek, dacht hij toen hij naast Marcus in de autonome taxi ging zitten.
‘Ik had een stoofschotel in gedachten, voor vanavond,’ zei hij tegen Koen. ‘Met zoete aardappelen.’
3.
Hij werd wakker met een erectie, de geur / stem / aanwezigheid van Marcus in zijn dromen. Dat was een. — Taxi. Hij zat in een taxi. Dat was twee. Het zoemen en zoeven van de weg onder de banden van de wagen: drie. Vier: er was wat verkeer, maar niet veel.
Links: de enorme, samengebundelde, grijze zoutwaterbuizen met het logo van Lelieveld. (Vijf.)
Naast hem, Marcus uit Berlijn. (Zes.)
‘Hoe ben je je arm en je been kwijtgeraakt?’ vroeg Marcus toen ze de grens overgingen.
‘Een ongeluk. Zeven jaar geleden.’
‘Hoe oud was je?’
‘Elf.’
Behrin trok zijn benen op, plaatste zijn voeten op het dashboard toen ze het monument van Halle passeerden: vijf politie-tanks met vlammenwerpers, tien politieagenten met machinegeweren, alles van roestig ijzer, omringd door vijfentwintig mannen en vrouwen met de vlaggen van de Volkspartij, uitgevoerd in brons. Hij zong zacht een nieuwe lijn over de drums in de brug van het derde naar het vierde deel van de compositie, verving de bas in het midden voor een wobble-bas, speelde met pitch en vervorming tot hij tevreden was.
Thema, chaos, thema, gevolgd door een stijlwisseling. Chaos, gevolgd door chaos doorspekt met thema, gevolgd door een stijlwisseling, gevolgd door rust, thema, gitaarsolo.
Hij zette zijn muziek af toen de vier kerncentrales van Groot Arnhem in zicht kwamen.
‘Wat is de naam van je parfum?’ vroeg Behrin toen ze onder het viaduct doorgingen. ‘Is het een merk?’
‘Nee,’ zei Marcus, en hij stuurde een link door van de maker. Iemand uit Keulen.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg Koen over de open lijn.
‘Nog steeds kalm,’ zei hij.
‘Waar wil je vanavond eten?’ vroeg zijn tweede moeder via app.
‘Kies maar wat.’
Waterdamp op glazen wanden van grote kassen verborg het merendeel van de gewassen die onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden voedsel produceerden. Hoge, gemodificeerde bomen stonden langs de kant, stormbestendig en samengegroeid tot een enorm raamwerk van takken en stammen.
De conapt stond aan de rand van Giesbeek, de blinde muur zichtbaar vanaf de brede weg waarover ze kwamen aanrijden: beschilderd met een enorme afbeelding van een man, een danser, gehuld in een vloeiende werveling van stroken rode stof. Dikke, gele leidingen strekten schuin over de weg richting de woningen, voordat ze onder de grond verdwenen. De felle, genadeloze zomerzon stond inmiddels hoog aan de hemel.
-Kleine regenbogen in het sproeiwater dat dorstige bloemen en planten nathield.
-Luchtspiegelingen boven het witte asfalt.
-Weelderige begroeiing op kunstmatige heuvels boven verzonken woningen.
-Kleurige kleding aan waslijnen boven balkons van enorme huizenblokken.
Contrast, dacht hij. Verandering, vernieuwing, groei.
Niets leek meer op de ellende van zijn jeugd. Niets dat herinnerde aan de asgrijze wegen vol scheuren en gaten, niets van de dode bomen, de droge grond, de dorre velden met droge geulen. Niets van het dorpje met ongeïnspireerde laagbouw dat Giesbeek ooit was. Geen vlaggen met rood wit en blauw. Niets van de tentenkampen en containerwoningen vol vluchtelingen uit Amerika, Afrika en Azië, hier gedumpt als menselijk afval. Niets van de barakken van de kinderkampen, behalve een bronzen gedenksteen ergens in het midden van een plein.
De wagen parkeerde zichzelf in de schaduw van zonneboilers, opende zijn deuren.
‘Ben ik nog nodig, meneer?’
‘Nee,’ zei Marcus. ‘Je kunt gaan.’
Behrin stak zijn handen in zijn zakken, stapte opzij toen de autonome wagen piepte, stapte even uit de schaduw, volgde Marcus naar de deur van de lege lobby.
Mijn schild is het vlees van een rijpe perzik, dacht hij.
Er waren iets meer dan dertig middelgrote smokkelaars zoals Michael Vermeulen. Eén van die dertig was niets, maar wat als je ze allemaal in handen kreeg? Inclusief hun distributiegebieden? En Michael had zestien aftapstations. Negen in Duitsland en zeven in Frankrijk.
Was mijn kalmte maar echt, dacht hij, en geen harnas van stof en leer. Was dat harnas maar voldoende voor wat komen zou. Maar dat is het niet.
‘Ik ben bang,’ zei hij over de open lijn tegen Koen.
‘Ik ben bij je,’ zei Koen.
‘We zijn er,’ zei Marcus tegen het pand. ‘Behrin Ranathunga, plus één: Marcus Kim,’ en de deur ging open met een klik.
4.
‘Dus jij bent de jongen die het lichaam heeft gevonden?’ zei de oude vrouw met een stem die aangenaam ontspannen, aangenaam schor en aangenaam diep was, zoals in zijn nieuwe herinneringen.
De Generaal. Ze was gekleed in een driedelig pak, zat onderuitgezakt in een oude kuipstoel. Haar dictie was zorgvuldig, helder.
Twee gestileerde grijze panters, uit de tijd dat de politie militaire middelen had, zaten aan weerszijden tussen haar en hen. Een derde had achter Behrin en Marcus plaatsgenomen, klaar om hem omver te werpen en zijn strot dicht te bijten als hij een verkeerde beweging zou maken. Behrin keek even naar de gesuikerde schijfjes sinaasappel, limoen, citroen op de zilveren schaal op het glazen tafelblad, keek toen naar de passiebloemen tussen de bladeren van het groen dat tegen de muur tegenover het grote raam groeide, knikte, gaf antwoord op haar vraag: ‘Ja, Generaal, dat was ik.’
‘Hoe oud ben je?’
‘Achttien, mevrouw,’ zei Behrin.
‘Je lijkt me een gevoelige jongen … Eenzaam,’ zei ze, en het klonk als een bedreiging, als een belediging. ‘Wat wil je met je leven?’
Hij deed wat Michael hem verteld had, wat hij van kinds af aan altijd al had gedaan in dit soort situaties. Hij vertelde een selectieve, simpele waarheid. ‘Doorbreken met mijn muziek, Generaal.’
‘Roem?’
‘Bekendheid is voldoende voor me, mevrouw.’
‘Je bent hier opgegroeid?’
Behrin knikte. ‘Ja, tot mijn negende, Generaal.’
‘In de kampen?’
‘Ja, Generaal.’
‘Mevrouw.’
‘Ja, mevrouw.’
‘Wat is er met je hand gebeurd?’
‘Een ongeluk, mevrouw. Karma. Een wraakactie, zeven jaar geleden,’ zei hij en hij zag de blik in haar ogen, de blik waarmee hij gewogen werd, de kleine signalen die hij zoveel keren eerder, van zoveel anderen had gezien, in talloze momenten als deze; voelde de prikkels van zijn eigen paranoia op zijn huid, wist hoe de vertaalsystemen van deze vrouw elke reactie, elk signaal van zijn lijf lazen, tot het punt waarop zelfs zijn onbewuste zelfbedrog tot op de kern door de software werd opengebroken (het was confronterend en onaangenaam om jezelf op die manier in de spiegel te zien, wist hij uit ervaring) en hij schakelde automatisch naar kalmte, verdiepte zijn ademhaling, om zijn hartslag onder controle te houden, om zichzelf in het hier en nu te houden.
‘Karma. Hoe denk je dat die persoon hun deel van de deal heeft betaald? Een been, een hand?’
‘Afgekocht met geld,’ zei Behrin. ‘Waarschijnlijk. En voor minder dan weinig, omdat mijn status, met een familie uit de kampen, minder dan vuil was.’
‘Waarom heb je je arm nooit laten vervangen voor echt vlees, echte botten?’
‘Ik heb geen medische prioriteit, mevrouw,’ zei hij.
‘Hoe is dat voor je?’
Hij haalde zijn schouders op, draaide zijn pols van zijn linkerhand, verzamelde spuug om zijn droge keel te smeren.
‘Drink,’ zei de Generaal en Behrin nam een slok van zijn water.
‘Ik kan er weinig aan veranderen, mevrouw.’
De Generaal maakte een klikgeluid met haar tong, zei: ‘Je bent een slimme jongen, Behrin. Iemand die zijn emoties onder controle kan houden, prioriteiten kan stellen.’ Ze keek hem even schattend aan. ‘Je kunt morgen een nieuwe arm van me krijgen als je dat wilt.’ Ze zweeg even. ‘En een nieuw been …’ Ze zweeg opnieuw, terwijl ze hem opnam. ‘En een volledige geslachtsverandering. Als je voor mij komt werken.’
Testvraag na testvraag na testvraag, zoals altijd met dit soort mensen. Behrin keek opzij, weg van haar, weg van Marcus, voelde de bitterheid. Tests om zijn basisreacties te meten: zijn hoop, wanhoop, zwakheden, openingen, hebzucht.
‘Zou je dat willen?’ vroeg ze.
Er is niets te verbergen, dacht hij. Er valt niets te verbergen.
‘Ja. Maar onder mijn eigen voorwaarden.’
Ze uitte een geamuseerd: ‘Ha!’ Zei: ‘Een mooie illusie,’ en ging rechtop zitten.
‘Je huidige werkgever is maar een kleine speler op deze markt, jongen. Te klein om tot vandaag mijn aandacht waard te zijn.’ De Generaal boog voorover, nam een van de gesuikerde schijfjes van de zilveren schotel. ‘Wat doen jullie?’
‘Gemaksgoederen, mevrouw,’ zei Behrin. De geur van zijn eigen angstzweet lag scherp in zijn neus. ‘Roomijs, elektronica.’
‘Drugs?’
‘Niet op mijn station, mevrouw,’ zei Behrin.
‘Drugs?’ vroeg de Generaal aan Marcus.
‘Een paar ton per maand, Generaal,’ zei Marcus. ‘Chemisch, plantaardig.’ En hij zweeg met zijn gebruikelijke abruptie.
‘Hoe is Michael Vermeulen als baas?’
‘Goed,’ zei Behrin. En hij omschreef in drie zinnen waarom.
‘Een man van mij is dood. Hij eindigt in jouw station,’ zei ze tegen Behrin. ‘Wat moet ik daarvan denken?’
‘Ik weet het niet, mevrouw,’ zei Behrin.
‘Wat denk jij?’
‘Ik denk dat iemand ons gebruikt om de aandacht ergens anders vanaf te leiden, of om een oorlog te starten,’ zei hij.
‘Wie?’
‘Een van de Grote Zeven?’
‘En waarom is dat, jongen?’
Behrin haalde trillend adem. ‘Ik heb geen idee, mevrouw.’
‘En wat als de moord door een kleinere partij was gepleegd, in plaats van één van de zeven? Door een concurrent van je baas, bijvoorbeeld?’ vroeg de Generaal.
‘Dat zou dom zijn. Jullie monitoren elke aftakking van hier naar Duitsland.’
‘Dat klopt, jongen. Wij beheersen de buizen. We weten exact wat waar aankomt en weer weggaat en wie dat gedaan heeft. Ook van jouw station. Ook objecten zonder transponders. Weet je wat er gebeurd was als jullie dit niet gemeld hadden? Als je dit had stilgehouden? Als je het lichaam kaal had doorgespoeld, of met een transponder van een andere partij? Als je hier niet voor me had gestaan?’
‘Ik heb mijn vermoedens, mevrouw,’ en hij sprak ze uit: zendingen van Michael Vermeulen die nooit aan zouden komen. Slecht karma voor hemzelf, Michael en iedereen die voor Michael werkte. De dood, een leven lang vol angst, ongelukken en ongeluk via karma, als een vloek.
Behrin keek op, bestudeerde de vrouw voor hem, koud zweet op zijn rug. Ik ben dood, dacht hij. Ik ben al dood. Ik was al dood voordat ik het lijk vond, en hij voelde zijn hart kalmer worden, de spanning wegzakken. Dit is een test. Dit is een spel. Dit had allemaal met een paar telefoongesprekken afgehandeld kunnen worden, maar in plaats daarvan staan we hier — en hij onderdrukte de emoties die zijn gedachten de verkeerde kant op lieten gaan, terwijl de woede en de bitterheid en de irritatie subtiel maar merkbaar zijn rug rechtten — voor dit oude wijf dat niets beters te doen heeft.
De Generaal trok haar wenkbrauw op.
Blijf ademhalen, dacht hij.
‘Je bent duidelijk een kind van de kampen,’ zei ze geamuseerd. ‘De manier waarop je reageert. Weet je wie dit was? De man die je gevonden hebt?’
Behrin keek op. ‘Keith O’Donnel. Hij was een luitenant in uw organisatie. Ik weet niet veel meer dan dat.’
‘Hij was een vriend,’ zei de Generaal en de onverwachte leugen lag zo dik op haar stem, dat de wereld onder Behrins voeten leek weg te vallen, voordat hij weer grip kreeg, en hij keek naar de mechanische katten, de dodelijke beesten, en een nieuwe gedachte bekroop hem: ik sta hier als een offer. Als ik hier vandaag niet levend uit kom, is dat een prima ruil voor anderen.
Hij onderdrukte de impuls om opzij te kijken, naar Marcus, die zwijgend naast hem stond. En jij? Kom jij hier levend uit als ik vermoord word?
‘Weet je dat de jongen verliefd op je is?’ vroeg de Generaal aan Marcus, en Marcus zei: ‘Ja, mevrouw.’
5.
Behrin verloor bijna al zijn kracht in zijn benen toen hij een uur later de trap afdaalde, en als Marcus hem niet had opgevangen, was hij platgegaan.
‘Alles goed, kiddo?’
Behrin knikte, legde zijn hand in de hand van Marcus (de geur van jasmijn, thee, mannelijkheid,) wenste voor een moment dat dit elders was, onder andere omstandigheden.
‘Je deed het goed,’ zei Marcus.
‘Ik ben fucking uitgeput,’ zei Behrin.
‘Zijn we klaar?’ vroeg hij over de lijn aan Michael, terwijl hij grond onder zijn voeten zocht.
‘Ja,’ zei Michael. ‘We zijn klaar.’
‘En jij?’ vroeg Behrin aan Marcus toen ze buiten stonden. ‘Wat ga jij doen?’ en hij wist dat er wanhoop en honger in zijn stem lag. Gaan we elkaar ooit weer zien? Wil je met me neuken? Mag ik je hier of ergens anders aftrekken? En hij stapte uit die gedachtenstroom, omdat hij wist dat hij absoluut geen kans had.
‘Ik ga terug naar huis,’ zei Marcus. ‘Jij?’
Behrin ging zitten, nog steeds zwak, nam een slok van zijn water.
Kittens die te vroeg bij hun moeder worden weggehaald, dacht hij, ontwikkelden zelden een volledig spectrum aan sociale vaardigheden.
‘Naar mijn moeders, naar mijn zus.’
6.
De autonome taxi bracht Behrin naar het treinstation. De trein bracht hem naar Arnhem Centraal. Arnhem Centraal bracht hem naar Groot Utrecht, door een landschap van aaneengeschakelde wijken, huizen in aanbouw van tien tot dertig verdiepingen hoog, gebouwd van elk materiaal dat bruikbaar was en voorhanden had gelegen. Sociale huizen omringd door parken, bijgehouden door de buurtbewoners.
Behrin plaatste zijn elleboog op de kleine tafel naast het raam, sloot de nieuwe compositie die hij ‘Marcus … ?’ had genoemd, liet even vermoeid zijn hoofd op zijn arm zakken, terwijl het landschap voorbijraasde.
Utrecht bracht hem naar Groot Den Haag.
Groot Den Haag was een landschap van glas, staal en hout, van flats die verbonden waren door bruggen en tuinen. Tuinen vol gewassen die gehard waren tegen loeihete zomers en ijskoude winters, straten en daken die overkoepeld werden door zonneboilers.
Wat doe je als je klaar bent met de massamoorden in naam van Volk, Cultuur en Vaderland, en je land nog steeds bewoond wordt door meer dan dertig miljoen vluchtelingen die nergens anders naartoe kunnen, met talenten, handen, hersenen, kennis, potentie? Je integreert ze.
Wat doe je met zonlicht dat het asfalt doet smelten en groene gebieden in woestijnen verandert en woningen in ovens? Je gebruikt het om water van zout te scheiden.
Kampen werden wijken. Nieuwe gewassen vervingen de oude. Zeewater werd in duizenden dikke buizen het land ingepompt en overal waar dat nodig was, werd de grond gebruikt voor de opslag van zoet water in hoeveelheden die eindeloos leken. Zonlicht werd de aanjager van de nieuwe overvloed in ketens van enorme, technocratische, democratische, anarcho-socialistische communes.
Ze greep zijn hand zonder een woord toen hij uit de taxi stapte, nam hem zwijgend mee naar een eetcafé in de buurt, aan de zeezijde, waar de keuken verse sappen serveerde, en brood dat donker was, vers uit de oven, van lokale granen. Zoals alles hier lokaal was. Zelfs de thee en de jasmijn waarmee die thee geparfumeerd was.
Ze was zes jaar ouder, gespierd dankzij gewichtstraining, steroïden en klimwerk.
Anarkali.
‘Hoe lang is het geleden?’ vroeg ze.
‘Een jaar,’ zei hij. ‘Je ziet er goed uit.’
‘En jij alsof je uit de hel bent ontsnapt,’ zei ze.
‘Zo ongeveer,’ zei hij luchtig.
‘Ik stel verder geen vragen,’ zei ze. ‘Maar ben je tevreden? Ben je gelukkig? Gaat je leven een kant op die je bevalt?’ en Behrin ademde, leunde achteruit, spoelde de laatste restanten van zijn vermoeidheid weg.
‘Ik denk het,’ zei hij, als we vandaag niet meetellen. En hij tikte met zijn knokkel op de tafel. ‘Ik ben voornamelijk buiten. Ik verdien geld. Ik doe dingen die ik leuk en interessant vind. Ik maak nog steeds muziek.’
‘Hoe gaat het daarmee?’
‘Ik heb nu iets van veertienduizend volgers?’
‘Dat is niet slecht,’ zei ze waarderend.
‘Dat is slecht kut,’ zei hij.
Hij bestudeerde een moment het menu. Jam van lokale vijgen. Rijst, avocado’s, gerechten met citroenen, cassave, petéh-bonen, soja, tofu. Wijn van druiven, pruimen, perziken. Cider, bier. Kinderen renden langs de ramen, speelden tussen de tafels. Hij keek opnieuw naar zijn zus.
‘Ik heb drie uurtjes ongeveer,’ zei ze, toen ze haar thee had besteld.
Twee vrouwen met chirurgisch verlengde ledematen verlieten het eetcafé.
‘Je ziet er goed uit,’ zei ze, toen hij zijn eigen keuze maakte.
Een man in een donker shirt zat neer aan de tafel voor hem en een moment ging Behrins paranoia volledig aan.
‘Je komt geen moment tot rust,’ zei ze, toen zijn tofu met rijst op tafel werd gezet. ‘Hoe groot zijn je problemen?’ en voor het eerst keek Behrin niet naar haar kin, niet naar haar schouder, maar in haar ogen.
Weet je nog dat we ooit spraken over grote verdwijntrucs? wilde hij zeggen, ontsnappingspogingen? Maar dat zou te veel zijn. En hoewel hij haar nooit verteld had wat hij deed, wist ze. Uit de kleine hints die hij gegeven had, de lange tijden van afwezigheid, de subtiele veranderingen in zijn houding. ‘Ik hoop niet te groot,’ zei hij en ze zweeg.
Niets dat niet goed was, bracht een lang leven, dacht hij.
De wind rukte hard aan de vlaggen buiten. De golven sloegen genadeloos kapot op de basalten kade en Behrin maakte ongewild een kleine mentale ontsnapping, keek uit over het water en de immense pompen die door de golven werden bewogen, naar de immense molens waarvan de wieken traag in de wind wentelden, naar de enorme waterbuizen die het land op kwamen. Het glas is vuil, dacht hij. Het glas dat hen beschutting gaf. Die wolk lijkt op een omlaag gekeerde speerpunt, op een immense, ontspoorde paddenstoel —
Vrijheid, mogelijkheden, alternatieven, opties —
‘Ik was vandaag in Giesbeek,’ zei hij.
‘Giesbeek,’ zei ze met afkeer.
‘Fucking Giesbeek,’ zei hij. ‘Hoe gaat het met de katten?’
Ze had er twee in een huis met zeven mensen: grijs gestreept, met de bouw van Siamese katten, genetisch gemodificeerd, met voorpoten zoals van wasberen, met duimen.
‘Goed,’ zei ze.
‘En de jongen die allergisch was?’
‘Is weg,’ zei ze.
Moeizaam. Een moeizaam gesprek. Zoals altijd.
Zijn tweede moeder arriveerde net voor zessen. Zijn eerste moeder een half uur later.
8.
Behrin bleef een moment voor de spiegel in de gemeenschappelijke badkamer van het conapt van zijn ouders staan.
De Grote Zeven …
Leven, overleven, kiezen.
Connecties met regeringsleiders, wethouders, rechters.
En zijn brein ging door: uitstellen, afwachten, parkeren, overbruggen.
Drugs, wapens, afpersing, transport, smokkelwaar, moord.
Hij leunde even zwaar met zijn handen tegen de wasbak.
‘Je hoeft niets te zeggen,’ eerder die avond, toen zijn tweede moeder hem even apart nam. En: ‘Doe wat nodig is om te overleven. Doe wat het beste is voor jezelf.’
Ben ik gemarkeerd? Ben ik dood? Wat was dit, vandaag?
Een moment keek hij zichzelf in de ogen, dwong hij zichzelf te ontspannen.
Toen trok hij zijn sport-bh over zijn schouders, trok hij zijn onderbroek uit.
Spieren, net als zijn zus. Sterke spieren over zijn rechterarm, zijn rechterbeen. Zware kabels onder de kunstmatige huid van zijn mechanische arm onder de stomp onder zijn schouder. De kunstmatige ledematen, net niet menselijk in hun kosteneffectieve imitatie van menselijke biologie. Hij strekte de vingers, hield de kunstmatige handpalm omhoog, keek zonder werkelijk te kijken naar zijn vingertoppen.
Ze loog, dacht hij. De Generaal. Ze loog toen ze je dat aanbod deed. Ze loog om je emoties te meten, je verlangens te vinden. Ze loog toen ze je een plek in haar organisatie aanbood. En iets verschoof in zijn hoofd en in zijn lijf, en alles kwam los: woede, minachting, haat, walging, verdriet, als papieren zakken in een wervelwind.
Leven, overleven, uitbreken.
Absurd, dacht hij en Behrin maakte een sprong naar het hoge plafond van de ruimte, schudde zijn lijf om nog meer los te maken, spande spieren, ontspande ze weer, wreef knopen weg in zijn nek, begon zacht te lachen, bleef lachen toen een jongen met een zorgvuldig getrimde baard en kort haar de badkamer binnenkwam om te pissen.
(Liefde, genegenheid, zelfbedrog. Oxytocineverslaving. Emotionele afhankelijkheid.)
Hij stelde de temperatuur in, opende de kraan van de douche, liet het water overvloedig stromen. Willens. En iets meer dan een half uur was dat het enige dat belangrijk was.
Later viel hij zonder moeite in slaap.
9.
Hij droomde van moord en achtervolging, van achtergelaten worden onder een viaduct. In zijn bezit niet meer dan een keukenmes en een zelf gefabriceerde boksbeugel, omdat hij niet in het volksleger zat.
Keith O’Donnel lag dood op de vloer van zijn appartement in de conapt in Duitsland, dat hij met vier anderen deelde, twee geslepen robijnen in de holten van zijn ogen.
Hij droomde van Marcus en Vincent, Koen en Medhi, in een huis dat een halve ruïne was, waarvan elke verdieping vol mensen was. Hij was op de vlucht voor de Grote Zeven. Hij vloog over de daken. Maar aan het einde liep hij in de handen van de mannen van de Generaal, en de knuppel in zijn handen was niet voldoende en de oplossing voor zijn probleem was niet langer meer weg te rennen, maar zijn eigen dood in te stappen — en Behrin rukte zichzelf weg uit de droom, opende zijn ogen, keek op de klok.
Eén: het was 05:00 uur in de ochtend.
Twee: zijn voeten op de vloer. (De indrukken onder de voetzool van de prothese zo gedetailleerd dat hij het minilandschap van oneffenheden moeiteloos in kaart had kunnen brengen, als hij gewild had.)
Drie: zijn laken verfrommeld tegen de rugleuning.
Vier: een zweetplek op het kussen en het overtrek van de slaapbank.
Vijf: een gevoel van claustrofobie.
Hij stond op, kleedde zich, greep zijn tas, opende stil de deur van het kleine appartement naar buiten.
Doe wat nodig is om te overleven.
10.
De zee was zover gedaald dat een meter van het strand van Zandvoort zichtbaar was. De maan was wassende. De sterren verborgen achter wolken. De stenen trap grijs onder zijn blote voeten, het water kalm.
Koen was wakker.
Hij opende een lijn.
‘Ha Behrin,’ zei Koen.
‘Hoi schat.’
‘Je klinkt bedrukt.’
‘Ik had een nachtmerrie,’ zei hij. ‘Ik werd achtervolgd. Aan het einde werd ik vermoord,’ en hij vertelde de droom. ‘Ze waren uit op jou. Op Michael.’
Hij zweeg.
Koen zweeg.
‘Koen? Zeg me dat alles in orde is.’
Koen zei een tijd niets, zei toen: ‘Ik mag dit eigenlijk niet met je delen,’ terwijl hij vensters opende en data Behrins kant opstuurde. En Behrin liet de zee zijn voeten kussen, liep onder de zoutwaterbuizen door terwijl nieuwe data nieuwe herinneringen naar boven lieten drijven. Geruchten, projecties, veranderingen. De dreiging van een echte oorlog.
Hij strekte zijn arm uit, raakte de onderkant van de lawaaiige waterbuis aan, voelde de trillingen, stelde zich voor hoe het water kolkte terwijl het werd voortgestuwd, de stroom van het opgepompte zeewater een geruststellend ruisen en bonken boven hem. De lasnaden waren uiterst subtiel. Voornamelijk voelbaar met zijn linkerhand.
‘Alles wijst erop dat minstens drie van de Grote Zeven in de komende maanden agressief gaan uitbreiden.’ Na meer dan vijftien jaar van relatieve stabiliteit. ‘We zitten diep in de shit,’ zei Koen.
‘Wat doet Michael hieraan?’
‘Wat kan hij doen, Behrin? Niets,’ zei Koen. ‘Kabouters zoals wij doen niets tegen deze monsters. Moet hij doorgaan tot hij niet meer kan?’
‘Wat doe ik?’
‘Stap eruit. Vandaag nog. Michael is een goeie gast. Hij zal je begrijpen.’
‘En jij?’
‘Ik ben geboren voor deze shit,’ zei Koen.
‘Ik mis je. Ik wou dat je hier was.’
‘Ik mis jou ook, beertje. Kom morgen of overmorgen bij ons.’
Behrin spreidde alles wat hij had voor zich uit in een virtuele ruimte, keek naar de analyses, de datapunten die felwit opgloeiden in een netwerk dat te groot was, de analyses van het gesprek met de Generaal en hij bleef even staan.
‘Behrin? Je hebt niets fout gedaan,’ zei Koen.
Behrin sprong op de stenen van de kade, begon over de basalten helling omhoog te lopen. Meters en meters en meters en meters.
‘Dat vertel ik mezelf ook,’ zei hij. ‘Zeg me dat alles voor jou in orde zal zijn.’
Het bleef te lang stil. Vijftien seconden te lang.
‘Ik weet het niet, schat,’ zei Koen toen.
11.
Hij was drie jaar oud toen de Vijfde Crisis aanbrak, niet lang na het einde van de tweede fascistische coup in heel Europa. Kort samengevat? Kampen en massamoorden. Eindeloze uitbreidingen van en investeringen in politie en leger, gevolgd door de zwaarste economische crisis sinds eeuwen, gevolgd door een nieuwe val van een nieuwe regering, gevolgd door weer een val en weer een val, tot alles op de grens van instorten stond.
Zijn moeders en zus werden in twee andere kampen geplaatst: een voor pubers en een kamp voor volwassenen. Kamp Giesbeek was voor kinderen. Kamp Giesbeek had hoge hekken van gaas, en armbanden voor de kinderen, met transponders, die niet afgenomen konden worden. De barakken hadden muren van piepschuim met een laag plastic dat na drie zomers en winters vol scheuren zat. Er was geen verwarming. Geen koeling. Geen medische hulp. Kamp Giesbeek was volgepropt met kinderen zoals hijzelf.
De beste manier om te ontkomen aan de handen van de mannen die door de regering geplaatst werden, was jezelf niet te wassen, niet op te vallen, te verdwijnen in de zee van honderden en duizenden jongens en meisjes, smerig te blijven, buffers te creëren.
Hij leerde dat veel beloftes van veel mensen geen enkele waarde hadden, dat het in veel gevallen geen zin had te wachten tot iemand anders over de brug zou komen.
Hij leerde te stelen, te liegen, kalm te blijven, prioriteiten te stellen.
Hij leerde Engels, Nederlands, Grieks en Turks, woorden uit verschillende dialecten. Hij leerde onverschilligheid, wantrouwen, de link tussen herkomst, huidskleur en privileges volgens fascisten en racisten. (Hij zat ergens in de onderste lagen van die pikorde.)
Hij leerde de dodelijke effecten van regen, vrieskou, hittegolven, watergebrek en verwaarlozing; de dodelijke gevolgen van ziektes, slechte hygiëne en te dicht op elkaar gepakte lichamen. Hoe dodelijk een simpel griepvirus kon zijn. Hoe massamoord ook kon plaatsvinden door simpelweg elke vorm van bescherming weg te nemen van mensen in een besloten omgeving. Hoe kleine revoluties en eigen meningen door externe druk en een omgeving vol kinderen vol manipulaties, wantrouwen, valse hoop, en zelfhaat in de kiem konden worden gesmoord. Hoe onrecht altijd terug bleef keren.
Hij leerde hoe hij kon overleven door een deel van zichzelf harder te maken dan steen, in te kapselen in staal, te verbergen in de schaduwen.
Muziek. Er was muziek. Uit speakers op de speelplaats. En muziek in zijn hoofd als de muziek uit de speakers stilviel.
Hij maakte vrienden, waarvan de helft de bevrijding nooit zou meemaken.
Hij overleefde.
Behrin was negen jaar oud, toen de regering van de Nederlandse Volksbeweging (bij gebrek aan een betere benaming voor zichzelf) het landsbeleid overnam. Dokters, ingenieurs, planners, organisatorische talenten, sociologen, psychologen, artsen, werkbouwkundigen, loodgieters, lassers, programmeurs, systeembouwers uit alle lagen van de bevolkingen, uit vluchtelingenkampen. Wat volgde uit de puinhopen, waren projecten groter dan de deltawerken, de dijkverhogingen, groter dan de energietransitie. Groter dan de waterwerken over de eeuwen heen, die dit land uit zee en moeras had getrokken.
Behrin was bijna tien jaar oud toen hij herenigd werd met zijn zus en zijn ouders (hij: gekleed in een winterjas en een dikke broek, en nog steeds in bezit van al zijn ledematen). Onaangepast en wild. Eenzaam en gesloten. Te klein voor zijn leeftijd door jarenlange ondervoeding.
12.
Herdefinities: noodsituatie, valstrik, doodlopend pad; vrijheid, mogelijkheden, alternatieven, opties, ontsnappingswegen; oorlog, verschuivingen, kansen, kosten —
‘Behrin?’
‘Michael?’
‘Je kunt nog niet naar huis,’ zei de man die vier jaar lang zijn surrogaatvader was geweest. ‘We zijn zojuist beschuldigd van diefstal door de club van Zijlstra,’ en met de nieuwe data herinnerde Behrin zich Klaas Zijlstra: rijk en machtig geworden door zijn deals met de fascisten in de Tweede en Derde Crisis, meester van een netwerk dat dat van de Generaal overtrof. Mensensmokkel, drugshandel, wapenhandel.
‘Jouw station is genoemd als een van de vijf punten. Hun claim is vijf miljoen credits. Ze willen je spreken.’
Behrin opende een moment zijn ogen, wreef zijn neusbrug met duim en wijsvinger, fronste, keek toen naar buiten, naar het voortglijdende landschap.
‘En wanneer zou die diefstal gebeurd moeten zijn?’
‘Vorige week, toen jij dienst had.’
Ik was al dood voordat dit begon, dacht hij.
‘En jij? Denk jij dat ik dit gedaan heb?’
‘Ik denk dat ze weten dat Keith O’Donnel bij jou is aangespoeld,’ zei Michael. ‘Ik denk dat ze exact weten welke route je gisteren hebt afgelegd en wie je allemaal bezocht hebt. En ik denk dat het zeer goed mogelijk is dat zij die moord hebben laten plegen, of weten wie die opdracht heeft gegeven.’
Karma, dacht Behrin. Kunstmatige intelligentie als poppenspeler, slaaf en incassant van talloze meesters. Ongeluk voor een ongeluk, oog om oog, geld voor verminking of een moord.
Michael zweeg even. Vrijheid, dacht Behrin. Weigering, ontsnapping, de dood.
‘Behrin? Ik wil dat je heel goed nadenkt over je volgende stappen. Je kunt weigeren, maar ze weten je te vinden als je niet gaat. Ze weten alles over je familie en je vrienden.’
Behrin knikte.
Hij hief zijn mechanische hand, keek naar de lijnen in de zachte palm van zwart kunststof, keek langs de stoelen door de loopgang van de trein: alles goed onderhouden, als nieuw.
‘Prima,’ zei hij en hij ontspande zijn kaken, ontspande zijn nek, strekte zijn armen om zijn schouders los te maken. ‘Wat kun je me bieden?’ Ter compensatie. ‘Hoeveel ben ik je waard, als dit mijn leven verkloot?’
Ik was al dood toen dat lijk in mijn station aanspoelde, dacht hij. Een mug, verpletterd tussen twee handen.
Michael noemde een bedrag. Hoger dan hij zelf berekend had.
Vier jaar …
Hij zweeg.
‘Het spijt me, jongen,’ zei Michael zacht: de situatie, niet het geld.
‘Het is wat het is. Gaat er iemand met me mee?’
Michael schudde zijn hoofd. ‘Ze willen alleen jou zien. Dit is je contactpersoon —’ gevolgd door een ping.
Ik ben al dood, dacht hij opnieuw.
‘Wat is jouw plan B, Michael? Heb je een exit?’
Michael knikte.
‘Mooi,’ zei Behrin en hij liet zijn kin op zijn voorarm rusten. ‘Het waren vier mooie jaren met jou en Koen. Dank je voor de kansen die je me hebt gegeven,’ en hij verbrak de verbinding.
13.
Behrin stapte uit op Arnhem Centraal, nam de lift naar de derde etage waar de taxi’s stonden, pakte de eerste wagen die zich aanbood.
‘Waarnaartoe, meneer?’ vroeg de machine, en Behrin gaf het adres door.
Zwijgend, peinzend langs laagbouw, langs panden die op rotsformaties leken, op abstracte weergaves van bossen, koraalriffen. Sommigen stonden nog in de steigers. Langs enorme dozen, langs kunstmatige heuvels volgeplant met bomen en struiken. Langs kassen en verticale tuinen, over natuurgebieden met wilde herten en wilde bizons, langs een weide vol wilde koeien die zwart en wit gevlekt waren, langs geiten die hem vanaf de wegrand aankeken.
Hij had geen wapens. Hij had niets behalve de kleding die hij geleend had uit de conapt in Groot Den Haag. Niets behalve de computer die hij als een riem door zijn broek droeg.
Het café was in een zakencentrum, dat in een winkelcentrum lag dat volgens zijn gegevens volledig in handen was van Zijlstra. De helft van het pand bestond uit co-werkplaatsen. De rest werd ingenomen door kantoren van grotere organisaties.
Het café? Glas, marmer en gepolijst hout. Wit en zwart, doorbroken door terracotta. Tien groene stoelen in een ruimte die ontworpen was om te wachten. Behrin zat neer in de stoel die het dichtst bij de hoek stond, zijn rug naar de blinde muren gekeerd.
Hij was tien minuten te vroeg.
Status?
Nerveus. Kil. Kwaad.
Fascist, dacht hij toen ze binnenkwam, hem even aankeek. Haar huid bijna even donker als de zijne, kind van 4 generaties. Ex-politie, zeiden zijn nieuwe herinneringen met de data die Koen hem gegeven had. Mariëlla Naga. Lakei van Klaas Zijlstra. Kil, professioneel. (Haar grootste Nederlandse helden waren Anton Mussert, Adriaan Valckenier en Frits van Daalen.) Niet iemand die hier was om vrienden te maken. Ze had minstens honderdvijftig doden op haar geweten, en nooit een moment van spijt getoond.
Het zelfbesef dat ze voor de nummer Twee van de Grote Zeven werkte, gaf haar een aura van superioriteit dat waarschijnlijk onverdiend was, gaf haar een vorm, een focus en een identiteit waar anders waarschijnlijk stuurloze haat en spirituele leegte zou zijn geweest.
Mariëlla bestelde een thee, zat deels van hem afgekeerd. Hij nam een koffie. Ze nam hem even op.
‘Je bent kleiner dan ik dacht,’ zei ze, over de lijn tussen hen beiden, onhoorbaar voor de buitenwereld. ‘Een propje. Je bent het meisje van Michael Vermeulen?’
Tests, dacht hij.
Hij knikte.
Je ouders komen uit Sri Lanka?’
Eindeloze tests.
Hij knikte.
‘Wat waren ze?’ zei ze, alsof ze over vuil sprak. ‘Schoonmakers? Uitvreters?’
‘Arts. Architect.’
‘Jij was werkzaam op 12 september dit jaar?’ Ze liet de coördinaten zien van zijn station. ‘Op deze locatie?’
‘Ja.’
Kat en muis.
‘Waar is de lading gebleven die op twee uur vijfenveertig langs jouw post kwam?’
‘Ik heb geen idee.’
‘Je weet wie ik ben? Wie ik vertegenwoordig?’
Hij knikte.
‘Je weet wat er gebeurt als je liegt?’
Hij strekte zijn linkerhand uit naar zijn water, stopte de beweging.
Bullshit-theater. Clown. Clown met je clownshow, en hij wist dat ze ook deze reacties las, dat alles op tafel lag. Dat zijn weerstand en zijn afschuw van haar tegen hem gebruikt zou worden.
Ik ben toch al dood, dacht hij.
‘Er zijn verschillende opties,’ zei hij met haperende stem in de lijn tussen hen.
Ik wou dat ik dood was, dacht hij. En hij greep die gedachte en versterkte die.
‘Hmm? Ik versta je niet,’ zei ze en ze keek opzij, met kille ogen.
Maskers. Misleiding.
‘Er zijn verschillende opties,’ zei hij opnieuw. ‘Maar: karma. Mijn leven wordt verwoest door een serie van ‘ongelukkige gebeurtenissen’. En als je mij niet kunt krijgen, gebeurt hetzelfde met mijn familie en vrienden.’
Ze knikte, wees met een zijdelingse beweging naar zijn prothese. ‘En je weet al hoe makkelijk dat gaat,’ zei ze. ‘Hoe groot was je schuld? Toen?’
Hij dwong zichzelf adem te halen, dwong zichzelf niet te verdwijnen in volledige dissociatie, greep naar die diepere lagen waar alles was samengeperst tot diamant, waar minachting zijn vuur, waar onverschilligheid zijn reddingsboei was, verdreef de zwarte vlekken voor zijn ogen, greep het zwart van trauma en trok dit als een mantel over zichzelf heen. ‘Te klein voor de dood,’ zei hij en zijn stem was zonder kracht.
‘Vertel me, Aruni. Wat is er met de lading gebeurd?’
‘Ik weet het niet,’ zei hij.
Ze knikte, glimlachte. ‘Wij zijn rechtvaardiger dan de viespeuk die je dat karma gaf,’ zei ze. ‘Sterker nog: als je ons helpt kunnen we ook iets voor jou doen,’ en haar toespeling was voldoende om te begrijpen wat ze bedoelde. Wraak. En hij wist dat ook dit een loze belofte was.
Behrin legde zijn handen in zijn schoot, keek op, zei naar waarheid: ‘Ik weet niet waar jullie zending gebleven is. Het is nooit in mijn station aangekomen.’
‘Je zegt dat ik lieg, Aruni? Dat onze trackingsystemen liegen?’
‘Ik zeg dat ik jullie pakketten nooit ontvangen heb.’
‘Wat betekenen vijf miljoen credits voor je? De waarheid.’
‘Een nieuw lichaam,’ zei hij. ‘Een leven zonder zorgen. Vooropgesteld dat dat geld schoon is. De hel als dat geld van jullie is,’ zei hij.
‘Je zal wensen dat je gestorven was, toen je nog in dat kamp zat. Waar is de zending, Aruni?’
‘Ik heb geen idee,’ zei hij en bijna verbaasd droogde hij de tranen van zijn wangen. En bijna verbaasd zag hij dat er nog een wereld bestond.
‘Waar is de zending van 12 september, Aruni Sachini Ranathunga?’
‘Ik heb geen idee,’ zei Behrin en hij veegde het snot van zijn bovenlip.
‘Je liegt.’
Hij veegde zijn ogen droog, schudde zijn hoofd.
‘Goed, meisje,’ zei ze. ‘We doen dit op een andere manier. Sta op en volg me.’
En het was weer net als toen.
14.
Op de derde dag gaven ze hem iets te eten, in de donkere, benauwde ruimte waarin ze hem opgesloten hadden. Op de vierde dag lieten ze hem los, in daglicht dat zo fel was dat hij even duizelig in de deuropening bleef staan, voordat de man hem een zet naar voren gaf.
‘We laten je weten wanneer we je nodig hebben.’
Ik hoop dat je sterft, dacht hij, de stuiterbal van zijn emoties bijna op een hoogtepunt, en hij greep dat punt, pinde de bal vast zodat hij niet terug zou vallen.
Haat.
Op de hoek van de straat, in de schaduw van de zonneboilers bleef hij staan om te kotsen, bracht niets anders naar boven dan het water dat hij zojuist gedronken had, de zilveren band van zijn geïnfecteerde computer losjes in zijn linkerhand. Want dat was hoe dit werkte. Je kwam niet weg van deze mensen zonder hun bezit te worden.
Het maakte niet uit of hij schuldig was of niet. Dit ging om macht en angst, om sociopatische symboolpolitiek: ‘Kijk wat we met je kunnen doen.’
Behrin keek op. Ik was al dood, dacht hij. En nu leef ik weer. En hij greep de opluchting, gebruikte het als een extra steun, als kracht voor zijn benen, als de handen die hem zacht en liefdevol corrigeerden tot hij rechtop stond, duisternis nog steeds een mantel over zijn schouders. Toen riep hij een taxi, liet zich naar een winkelcentrum brengen, voor …
Stap een: een tijdelijke betaalpas.
En stap twee: ontbijt in een eetcafé.
En stap drie: een hardware-zaak.
En stap vier: een nieuwe computer, die niet groter was dan een armband.
Koen nam niet op. Michael wel: ‘Behrin!’ en de opluchting was onmiskenbaar.
Niets over de eindeloze pogingen van Michael om hem op zijn oude nummer te bereiken. De logs van zijn oude toestel zeiden voldoende. Behrin zei niets over wat er gebeurd was. Michael vroeg slechts: ‘Waar ben je?’ en Behrin gaf zijn locatie.
‘Koen ligt in het ziekenhuis,’ zei Michael en Behrin bevroor.
‘Gebroken been,’ zei Michael.
‘Wanneer?’
‘Gisteren,’ zei Michael.
‘Karma?’
‘Karma.’
‘Door wie?’
‘Geen idee, Behrin …’ Michael zweeg even, zei toen rauw en schor: ‘Ze willen onze hele handel. Alle tussenstations. Alle contactpersonen,’ en Behrin vroeg niet waarom of wanneer of wie, of: ‘Hoe zit het met mij?’ of: ‘Hoe zit het met het geld?’ vroeg slechts: ‘Wat ga jij doen?’
‘Ik trek mezelf terug. Ik kijk wat mijn opties zijn bij —’ en hij noemde de organisatie van de Generaal. ‘Koen is al over naar deze partij —’ en Behrin keek niet wat er binnenkwam met de ping. ‘Ik raad je aan hetzelfde te doen als ik. Wat ze ook zijn, het zijn in ieder geval geen nazi’s. En ze kunnen je beschermen. De wereld verandert constant, jongen. En dit is mijn teken dat het tijd is om mijn kleuren aan te passen.’
Behrin knikte, verbrak de verbinding.
Ik sta opnieuw op een zwarte lijst. Ik heb niemand die me hieruit kan halen.
Hij stond op, schoof zijn stoel onder de tafel, verkreukelde het pakpapier van zijn derde broodje.
Karma en wreedheid. Hij keek naar zijn mechanische hand. Als dit het script van een fascistische propagandafilm was geweest, dacht hij, dan zouden moord en vergelding mijn logische volgende stappen zijn.
Hij dacht aan zijn zus, zijn moeders, Koen, Marcus.
‘Ik weet dat je diep in de shit zit, schat. Doe wat nodig is om te overleven.’
Hij aarzelde, maakte zijn keuze.
‘Behrin?’
‘Marcus,’ zei hij. ‘Je weet waarschijnlijk wat er gaande is? Via Michael?’
Marcus knikte.
‘Ben je veilig?’ vroeg Behrin.
‘Niet minder dan anders.’
‘Ik heb je advies nodig.’
15.
Zijn zelfmoord was niet meer dan een logisch gevolg, niet meer dan een kort en zakelijk datapunt in verschillende systemen. Zijn keuze simpel en voorspelbaar: een overdosis van een goedkope drug waarmee hij jaren geleden korte tijd gespeeld had, die in elke stad in Europa gevonden kon worden. Zijn stoffelijke overschot? Gevonden op het bed in een conapt in Berlijn. Het lijk? Een serie transacties over verschillende datasystemen. De foto’s gegenereerd met een systeem dat overtuigend genoeg was in de resultaten, de getuigen afwezig.
Afstand en tijd. Dat was wat Marcus hem verteld had. Afstand, tijd en een zorgvuldig gekozen profiel. Verruim die definities en je krijgt meer opties.
Met meer dan vijftig miljoen mensen in Groot Berlijn, een nieuw gezicht en een overlijdensakte voor zijn voormalige identiteit, was het niet moeilijk te verdwijnen. En dat is precies wat Behrin deed.
Een chirurg in een onopvallend appartement in het centrum van Oud Berlijn veranderde zijn gelaat voor een deel van het spaargeld dat hij op drie niet traceerbare rekeningen had staan. Voor een deel van het geld van Michael nam ze ook zijn borsten weg. Simpele, zelfgemaakte protheses in zijn schoenen en op zijn rug veranderden zijn postuur. Een nieuwe toplaag verborg het zwart van zijn arm en zijn hand.
16.
Vanuit Duitsland trok hij naar Frankrijk, trok hij langs de kust naar Spanje, met de trein onder zwarte buizen van Lelieveld, onder rode buizen van Granada en de gele buizen van Sirona Inc die elke kilometer in dikke bundels uit de zee kwamen.
In Spanje leefde hij zes maanden als geluidstechnicus in een commune van zangers en theatermakers, voordat hij de kriebels kreeg en verder ging naar Porto, waar de winter dat jaar vroeg aanbrak, waar in ijsnaalden gehulde kruinen van hoge bomen grillige schaduwen wierpen over straten die koud genoeg waren om het vel van zijn lijf te vriezen als zijn voeten bloot waren geweest.
Het nieuws, later die winter, dat Mariëlla Naga dood onder een brug was gevonden, vulde hem nauwelijks met vreugde. Hij was voornamelijk blij dat hij elders was toen de stille oorlog over de smokkelwegen daadwerkelijk uitbrak en overal mensen verdwenen, andere levens kozen, of hun leven verloren.
Het enige dat hij hoefde te doen in deze andere wereld van onschuld en overvloed, was zorgen dat hij van nut was, dus kookte Behrin (die nu Alexander heette) maaltijden voor vijftig mensen en meer, maakte hij appartementen, toiletten en badkamers schoon, zorgde hij voor mensen die oud en eenzaam waren, tot hij langzaam over zijn verdriet heen was. En toen de wereld weer voor hem openging, ging hij opnieuw op reis.
17.
Porto, Parijs, Amsterdam. Van herfst naar winter. Van eenzaamheid naar duo’s en trio’s, kwartetten en kwintetten, vaak sociaal, soms puur seksueel.
Hij keek op naar de Amsterdamse hemel die hier open was, keek naar de mooie, onbevangen, lange jongen die naast hem over de top van de heuvel liep. Over de heuvel over de pijp die in een rechte lijn van het westen naar het oosten door Groot-Amsterdam sneed. Kai.
Het was nacht. Het feest lag vijf minuten achter hen.
‘Alex?’ zei Kai. ‘Ben je ooit verliefd geweest?’
Alex bleef even staan, dacht aan al de mensen die hij achter zich had gelaten, knikte toen. ‘Vooral op mensen die niet beschikbaar waren.’ Zoals lieve Koen en lange Marcus. Zoals zovele anderen in de afgelopen jaren.
‘Wat zou je zeggen als ik zei dat ik verliefd ben op jou?’
‘Dank je,’ zei Alex zacht en hij sloeg zijn arm om Kais middel. ‘Maar je bent mijn type niet. Ik heb genegenheid voor je. En waardering. Wellicht wat assistentie als je jezelf aftrekt. Is dat voldoende?’
Kai aarzelde, begon te lachen, knikte toen, zijn adem zichtbaar in de koude lucht. Fijne sneeuw begon aarzelend neer te vallen.
‘Kom,’ zei Alex en hij nam Kai mee naar beneden, over een brede stenen trap, naar de straat waar de conapt lag waar Kai zijn thuis had. ‘Voordat de sneeuw zo dik valt dat we niet meer kunnen zien waar we gaan.’