Ik ben een ornament in een kapel zonder heilige.
Die zin klinkt goed, vind ik. Ik kauw er dan ook al een hele tijd op. Wat moet ik anders? Die lange uren, die lange dagen, en maar denken en maar denken. Dan kan ik beter schrijven in mijn hoofd, toch?
De zin vat mijn situatie trouwens perfect samen. Een kapel, dus. Het is te zeggen, die kapel is eigenlijk een vrij schap in de wandkast in hun woonkamer. Tegen de achterwand hangt mijn opsporingsposter met niet-flatterende foto: Karel Van Damme, roepnaam Sjarel, 19 jaar oud, 1 meter 77, in het zwart gekleed, eyeliner, enzoverder. Daarvoor staat een votiefkaars, die altijd weer vervangen wordt door een nieuwe, tegenwoordig van Chinese makelij, goedkoop te verkrijgen bij de een of andere prijsbreker die niet eens bestond toen ik verdween. Soit, naast de kaars staat de lp Closer van Joy Division, à propos de laatste lp die ik ooit kocht, een zalige schijf. En in de andere hoek, daar lig ik.
Het is klote zoals het gelopen is. Helaas kan ik hen niets verwijten, zelfs Rik niet, dat is ook klote. Want ja ze hebben hun best gedaan, ja ze hebben me gezocht, maar hoe hadden ze ooit kunnen ontdekken dat ik die vent tegen het lijf gelopen was, dat zweterig type met zijn hamsterwangen en beduimelde bril? Ik had moeten weten dat ik ver van hem weg moest blijven, ik had mijn buikgevoel moeten volgen. Tja, hoe gaat dat?
Er is gestommel in de hal, Lut en Rik komen hun woonkamer binnen. Plastic tassen met aankopen uit de supermarkt in hun handen, puffend, Rik die rechtstreeks naar de keuken doorloopt en Lut die naar mij toe komt. Dat doet ze altijd wanneer ze de woonkamer binnenkomt of verlaat. Checken of de kaars nog brandt, me vluchtig over de kruin strelen. Knappe Lut en saaie Rik, mijn toenmalige kotgenoten.
‘Lief, je spullen moeten dringend de diepvries in,’ roept Rik.
Lut zucht en grijpt haar draagtassen. Ook zij verdwijnt in de keuken.
Rik installeert zich even later op de sofa met een glas Duvel en een schaal borrelnootjes. Hij zet de tv aan. Het nieuwsbulletin is net begonnen, mijn venster op een wereld die langzaam ten onder gaat. Wanneer Rik het tv-programma kiest, is het voor actualiteit of voor een onnozel spelletjesprogramma. De tijden van een opvoedende openbare omroep zijn al lang voorbij. Helaas kan ik mijn ogen niet sluiten, laat staan mijn oren. Luts smaak is beter. Zij houdt van drama.
Eveneens met een Duvel in de hand nestelt Lut zich tegen Rik aan. De kleine geneugten, dat is waarvoor zij het tegenwoordig doet. Haar grote liefde is ze kwijtgespeeld en nu zit ze hier opgescheept met tweede keus. Over het algemeen speelt ze haar rol best goed: aandacht geven, raad vragen, verjaardagen niet vergeten, liefje hier liefje daar, ja knikken op het juiste ogenblik.
‘Heb je al wat info over je nieuwe bedrijfswagen?’ vraagt ze met de intonatie die ze vroeger reserveerde voor vragen over nieuwe romans.
‘Ja.’ Rik somt zonder haperen een eindeloze rij merken en specificaties op. In onze tijd had hij het nooit over automodellen, toen vonden wij getweeën nieuwe maatschappijmodellen uit aan de keukentafel of quoteerden we de meisjes van ons jaar. Nu lijken wagens een van zijn grote passies. Stom burgermannetje.
‘Klinkt goed,’ zegt Lut. ‘Zorg er wel voor dat het een bruine wordt.’
‘Bruin? Come on, dat is kak.’
‘Nee, echt.’ Er ontspint zich een discussie over kleuren van wagens, parkeerhulp, verwarmde zetels en allerlei andere mij onbekende snufjes die de totale zinloosheid van het onderwerp verder onderstrepen. Een wagen is een stinkende machine om je van A naar B te bewegen, punt. In onze tijd namen we de fiets. Waar is hun zwartgalligheid, waar is hun melancholie, waar zijn de diepe gevoelens waar ze zo erg in geloofden?
Ik hoor het Lut nog zeggen, op de ochtend waarop ze ontdekten dat ik weg was: ‘Typisch Sjarel, een tandenborstel met new wave kapsel.’ Die zachtheid in haar stem, toen besefte ik voor het eerst wat ze voor me voelde. En Rik maar doordrammen dat hij me echt, heel echt had horen thuiskomen, drie dagen eerder, ’s nachts, en dat ik waarschijnlijk weg was met de een of andere knappe trien. Daar begon zijn gecomplotteer. Sinds ik hem tijdens een zatte avond verteld had wat ik voor Lut voelde, had hij nooit enige interesse in haar betoond. Maar toen ik verdwenen was, startten de verdachtmakingen, de foute verhalen en al snel – via het gedeelde drama en de nabijheid van het troosten – de avances. Lut had de boot nog maandenlang afgehouden.
De discussie over de wagen is beslecht, het wordt een bruine. Nu zitten ze opnieuw tv te kijken. Er wordt geen woord meer gewisseld, wat zou er ook te zeggen zijn?
Het was Rik die mijn nieuwe lp van Joy Division ontdekte tijdens hun hopeloze zoektocht op mijn kot. Hij legde de schijf meteen op – B kant eerst zoals het hoorde – en zou hem daarna altijd een beetje als de zijne beschouwen. Heart and Soul, het eerste nummer van Closer, was nog niet afgelopen toen het eindelijk tot me doordrong wat er met mij aan de hand was. Geen hart meer, enkel ziel.
‘Lief, we moeten er misschien eens komaf mee maken,’ zegt Rik nadat hij zijn laatste slok Duvel naar binnen heeft gekapt.
‘Komaf maken met?’
‘Kijk, we zijn binnenkort vijfentwintig jaar getrouwd. Dat is een kwarteeuw. Dus Sjarel is ongeveer negenentwintig jaar geleden verdwenen en nog steeds hebben we hier een soort crazy gedenkplek voor hem. Versta me niet verkeerd, ik draag hem ook in mijn hart en ik wil hem best wel gedenken. Maar moet het zo in our faces? Met die kaars en die pop en zo?’
‘Sjarel is belangrijk voor ons.’
‘Ja, dat is hij, maar come on, je snapt wat ik bedoel. Jij nog een Duvel?’
‘Nee, ik pas. Doe mij maar spuitwater.’ Ze neemt een paar nootjes uit de schaal. Op tv is er intussen een quiz begonnen.
Rik keert terug met twee glazen spuitwater. ‘Je hebt gelijk, te veel bier is maar niets.’
‘Die gedenkplek, hoe zag je dat dan?’
‘Wel, we steken alles in een doos. Die parkeren we op zolder.’
‘Ik moet nog wat mails afhandelen.’ Lut komt bruusk overeind, checkt de kaars, aait over mijn kruin.
‘Denk er eens over na,’ zegt Rik.
Later die avond verschijnt Lut opnieuw in de woonkamer. Haar nachtpon accentueert hoe strak haar lijf nog steeds is. Dat lijf …
Rik is intussen al lang in slaap gesukkeld voor een tv die onzin blijft braken.
‘Zoetje, kom je slapen?’ Ze streelt hem door zijn dunnende haar. Hoe goed ze het speelt, blijft me verbazen. Waar ze de energie vandaan haalt voor dit eindeloze theaterstuk is mij een mysterie.
Brommend komt Rik overeind en wrijft verdwaasd in zijn ogen. Ontwaken doet hij nog steeds op dezelfde manier als in zijn tienerjaren, naast mij in de tent.
Ze grinnikt. ‘Je was echt weg, hé?’
‘Hmm.’ Hij geeuwt. ‘Ik droomde. Die stomme pop zat achter me aan met een piepklein zwaard en wilde mij vermoorden. En ik kon me niet verdedigen want hij was mijn vriend.’
‘Ach, ach. Kom je?’ Nog even controleert ze de kaars en dan verlaat ze de kamer.
Rik sloft achter haar aan.
Dat prachtige lijf van haar. Ondanks de slobberende jaren tachtig mode was dat me meteen opgevallen toen ze voor het vrije kot in ons gemeenschapshuis kwam solliciteren. Naakt zag ik haar pas kort na die ochtend waarop ze mij niet meer vonden. We waren samen op haar kot. Ze had me op schoot genomen, streelde mijn buik en vroeg waarom ze het nooit gedurfd had, toen tijdens die kotfuif bijvoorbeeld waar we zo geslowd hadden. Op Overground was dat geweest, een song van Siouxsie and the Banshees die echt niet geschikt was voor een trage. En dat ik haar misschien maar niets vond, dat ze zich dingen inbeeldde. Ik had toen willen zeggen, roepen hoe fantastisch ik haar vond, hoe neig, nee hoe fak, maar ik kon niet langer spreken. Dat ze mijn kapsel leuk vond, zo was ze verdergegaan, het gecrepeerde zwart, dat ze me in het geniep vleermuis noemde. Daarop had ze mij tegen haar hoofdkussen gepositioneerd en was ze in haar muziekcassettes gaan rommelen. Even later speelde I Remember Nothing van de eerste lp van Joy Division. Op de slome beat deed ze haar zwarte pullover uit en slingerde die de kamer in. Haar shirt trok ze traag, sensueel traag over haar hoofd. Heupwiegend knoopte ze haar smalle jeans los, haar ogen strak op mij gericht. Een driehoekje witte slip werd zichtbaar. Ze trok haar laarsjes uit, het ene en het andere. Dan volgde de jeans – ze moest even huppen voor ze hem over haar hielen kreeg. Zo stond ze daar in ondergoed, witte slip, witte bh. Ze duwde beide handen in haar modieuze permanent en danste. In gedachten klopte mijn hart in mijn keel en zwol ik van goesting. Al dansend maakte ze haar bh los en ik zag die fantastische borsten. De tepels die ik in mijn mond had willen nemen. Ze schoof haar slip een paar centimeter omlaag, liet haar vingers erin verdwijnen. Het hoofd naar achteren gekanteld, danste ze, en haar hand bewoog onder haar slip, en de beat dreinde, en de stem van Ian Curtis bezwoer, en haar hand ging op en neer, op en neer, ogen gesloten, lippen vochtig, danste ze. Toen haalde ze mij van het hoofdkussen en wrong me, hoofd vooruit, onder haar slip. Ik werd tussen haar gezwollen schaamlippen gedrukt.
Ach, Lut.
’s Ochtends is Rik steeds als eerste op. Hij drinkt een snelle kop koffie en verdwijnt. Het is een eind rijden naar zijn managementfunctie ergens bij een internationaal bedrijf. Een belangrijk man, die Rik.
Lut verschijnt meestal een half uurtje later. Zij neemt de tijd voor een ontbijt, gewoonlijk een kom havermoutpap zonder suiker, met thee, dezelfde groene die ze toen ook al dronk. Daarbij leest ze een boek, de filosofische werken zijn intussen ingeruild voor thrillers of vrouwenliteratuur met roze kaft. Soms slaat ze haar ontbijt over en heeft ze een intiem kwartiertje met mij. Daarvoor neemt ze me mee naar de slaapkamer.
Nu doet ze geen van beide. Ze plaatst een stoel tegenover de wandkast en met haar ontbijt op schoot begint ze tegen mij te praten.
‘Sjarel, jong, het is moeilijk. Rik heeft gelijk, je bent nu al zo lang verdwenen. Geen spoor hebben ze ooit van jou gevonden. Je ouders, de politie, vrienden. Waar zit je toch?’ Ze lepelt havermout.
Ik ben hier, roep ik, al weet ik dat het absoluut geen zin heeft. Ontelbare keren heb ik het al geprobeerd, met schreeuwende gedachten, met gefocuste gedachten, met energetische gedachten, nee, het heeft geen zin. Ik ben compleet catatonisch.
Die vervloekte, zweterige smeerlap met zijn beduimelde bril die me in deze toestand gebracht heeft, met zijn manische fluitspel, met zijn we-zullen-u-even-inbinden-meneer, het trekken en sleuren aan de touwen die hij aan mijn polsen en enkels had bevestigd, mijn spastische dans, het tollen en draaien, dat hele waanzinnige ritueel. De poppenmaker. Prachtige poppen maakte hij, levensecht. Ja, ja. Mensen transformeren in poppen, dat deed hij. Ik was ontsnapt, mijn lijf al half houterig, was terug op mijn kot geraakt, hoe precies weet ik niet, maar het eindigde in mijn bed. Daar vonden ze mij.
Lut schraapt haar keel. ‘Het is voorbij en ik heb er nooit een streep onder kunnen trekken. Rik heeft daar allemaal veel minder problemen mee, maar die hangt er emotioneel dan ook niet zo aan vast. Mannen onder elkaar, zeker? En dit …’ Met haar lepel zwaait ze in mijn richting, neemt nog een hap havermout, knabbelt bedachtzaam. ‘Indien het nu alleen die poster van je was, en die lp. Maar dit popje lijkt zo hard op jou. Alsof je ziel erin zou zitten.’ Peinzend blijft ze even zitten en dan komt ze naar me toe, grijpt me, laat haar vingers over mijn lijf dansen. ‘Je ziel, Sjarel, je gevoel. Al die dingen die we nooit gedaan hebben. Door mijn onzekerheid, of was het de jouwe? Heeft dat nog belang na al die jaren? Mijn vleermuisje? Je bent zo levensecht dat het voelt alsof ik Rik bedrieg met jou. Alsof … God, het is goor.’ Als betrapt legt ze me terug op mijn plek, loopt snel naar de keuken en even later verdwijnt ook zij naar haar werk. Programmator bij de plaatselijke muziektempel, zoiets.
Wat wij hebben is goor.
Die avond komen ze pas laat thuis. Meteen na hun werk zijn ze ergens heen geweest, daarna iets gaan drinken. Soms draait dat soort avondjes uit op seks op de sofa en ik bid dat dat spektakel mij bespaard zal blijven. Ik haat de pompende bleke billen van Rik wanneer hij Lut langs achteren pakt, haar gekreun en gegil. En mijn passiviteit.
Tot mijn verbazing komt Rik naar me toe. ‘Je bent zeker?’ vraagt hij aan Lut.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Zo een kartonnen doos op zolder is maar niets.’
Hij grijpt de lp van Joy Division en legt hem op de pick-up. ‘Hopelijk doet dit ding het nog. Eeuwen geleden dat we nog een lp gedraaid hebben.’ Gehurkt voor de versterker morrelt hij aan de knoppen. Plots klinkt Heart and Soul door de boxen, al een paar maten ver in het nummer.
Lut begint prompt te dansen, Rik volgt haar. Hoofden omlaag, langzaam wiegende lijven, in zichzelf gekeerd cirkelen ze traag om elkaar heen. Heart and soul, one will burn, zingt Ian Curtis. Ik denk de tekst mee, woord voor woord, het is zo lang geleden. Kon ik maar samen met hen dansen.
‘De lp houden we,’ zegt Rik wanneer het nummer afgelopen is.
‘Ja.’ Lut blaast de votiefkaars uit en trekt de opsporingsposter los. Die frommelt ze in de kachel en stapelt er klein hout bovenop.
Rik haalt intussen twee flesjes pils. Geeft er één aan Lut.
Ze tikt haar flesje tegen het zijne. ‘Op Sjarel. Op onze vriendschap.’
‘Dat hij ooit nog mag opduiken,’ vult hij aan.
‘Ik geef de hoop nooit op.’ Luts stem breekt.
Rik slaat een arm om haar heen. Koestert haar voorzichtig.
Ze werkt zich uit zijn armen, recht haar rug en neemt een ferme slok bier. Daarna haalt ze mij van mijn plekje op het schap, en aarzelt.
‘De doos op zolder kan nog steeds,’ zegt Rik.
Zonder antwoorden, met samengeknepen lippen, brengt ze me naar de kachel.
Mijn extra tijd is op en vreemd genoeg voel ik enkel berusting. Negenentwintig jaar geleden had ik al dood moeten zijn.
Ze drukt een lange zoen op mijn lijf. ‘Jij blijft mijn grote liefde,’ fluistert ze en legt me op de stapel klein hout. Ze strijkt een lucifer af, steekt de opsporingsposter in brand. Ze sluit de kacheldeur.
De vlammen schieten omhoog.
Door het raampje van de kachel zie ik hoe ze naar me kijkt. Rik probeert een arm om haar schouder te leggen, maar die schudt ze af. Dat is het laatste wat ik zie voor het vuur me verteert.