Alfred stampt door het nachtelijke bos met haar stenen kop geheven. Het is eeuwen geleden dat ze voor het laatst de bergen verliet, maar het is goed om de bomen te zien schudden bij elke stap die ze zet. Steentjes rollen weg en kleine dieren vluchten voor de aardbeving die haar wandeling teweegbrengt. Dat komt Alfred bijzonder goed uit, want het maanlicht is de enige reisgenoot die ze zich wenst op deze reis.
Wanneer een schrille stem roept uit het duister langs het bospad, is haar eerste instinct om rustig voort te bolderen. Toch is er iets aan de stem waardoor ze luistert naar zijn woorden. ‘Ga jij toevallig richting zeg maar Oudenwater? Het eerbiedwaardige koninklijk paleis?’
Grommend komt Alfred tot stilstand. ‘Het is onbeschoft om magische bergbewoners te laten stilstaan,’ zegt ze, haar zware stem echoënd in haar stenen keel.
‘Dat krijg je ervan als je zonder licht in het donker reizigt,’ zegt de stem, die van laag bij de grond komt. Er gloeit een lichtje op. In het gebladerte langs het pad staat een woudhamster. Het uiteinde van zijn staart is rond en geeft zacht paars licht. Twee van zijn voorpoten heeft hij over elkaar geslagen, de andere twee gebaren druk mee met zijn woorden. ‘Ik ben Hauwklaver en ik kan je een licht aanlenen, als je mij op je schouders laat meereizigen.’
‘Ik heb jouw licht niet nodig, woudhamster.’ Alfred laat de magische runen op haar borst- en armplaten oplichten. Het turquoise licht reflecteert in de kraalogen van Hauwklaver, die groot worden.
‘Een granietfee!’ zegt de woudhamster. ‘Alle knoppen, dat ik dat mag meemaken!’
Het beest schiet onder de bladeren vandaan en hopt via Alfreds knie omhoog naar haar rug. Alfred brult tegen hem, maar kan hem niet meer zien nu hij op haar schouder zit. Haar missie om de toekomst van de granietfeeën veilig te stellen, mag niet in gevaar komen door een pedante woudhamster. Ze laat de granietplaten op haar rug trillen, ze schudt en slaat ze tegen elkaar, zo hard dat er splinters vanaf vliegen, maar het ongedierte blijft zitten waar het zit.
‘Maak niet zo’n tamtam, het is niet dat je mijn kleine gewicht ook maar een pietsje voelt. Ik weet hoe sterk granietfeeën zijn!’
Alfred briest. Hier heeft ze geen tijd voor. Ze beweegt haar poot weer naar voren, waarbij de granietplaten knarsend langs elkaar schuren. De ene poot en dan de volgende. Log komt haar lichaam in beweging, steeds sneller, totdat ze draaft over het bospad. Stampend en schuddend raast ze door het bos, bomen zwaaien heen en weer, de grond beeft, maar de woudhamster laat zich niet afschudden.
‘Luister,’ zegt ze terwijl ze vertraagt. ‘Ik ga naar het koninklijk paleis, om me kandidaat te stellen als held van het koninkrijk. Woudhamsters hebben daar niks te zoeken.’
‘Natuurlijk wel! Ik gaat ook naar het feest!’
‘Er valt niks te feesten, woudling. Volgens de heilige orakels is de Duistere Heer in aantocht, die het hele land in schaduw zal hullen. Daarom zoekt de koning een held om het koninkrijk te redden.’
Hauwklaver gebaart met zijn vier voorpoten. ‘Ik weet er alles van. De hele bosgemeenschap staat op zijn kop. Dit is het enige waar iedereen het over heeft, van woudhamster tot bladluis. En laat me je vertellen: bladluizen zijn hoogmoedig genoeg om zichzelf kandidaat te stellen als held.’
‘Net zoals woudhamsters, als ik je zo hoor.’
‘Zeg, ik kan zeer zeker flinke klappen uitdelen aan de Duistere Heer. Ik heb zes poten hoor!’
Alfred zet haar poten weer in beweging. Die grappenmaker heeft geen idee hoe belangrijk de wedstrijd voor haar is. Het is de enige hoop op redding voor de granietfeeën.
‘Je weet niet waar je aan begint,’ zegt ze. ‘Als je slim bent, blijf je veilig in het woud.’
‘En jij weet wél waar je aan begint?’
‘Volgens de orakels is de Duistere Heer zo sterk als twaalf ossen, zo snel als de bliksem en krachtiger in magie dan de hofmagiër.’
Hauwklaver gniffelt. ‘Klinkt goed, hè?’
‘Het lijkt me niet dat een enkele woudhamster daar tegenop kan.’
‘Zeg, waarom doet een granietfee zoals jij eigenlijk mee aan zo’n onnozelig mensenopstootje? Daar zijn granietfeeën toch veel te kluizenarig voor?’
‘Ik ben het met je eens dat de mensen zich weer flink aanstellen. Juist daarom is dit een goede kans. Ik kan de Duistere Heer makkelijk verslaan.’
‘Een kans op wat? Toch niet die keutelige prijs?’
‘Waarom zou ik anders vechten tegen de Duistere Heer?’
Hauwklaver lacht, een geluid wat Alfred nog het meest doet denken aan een dolle kikker. ‘Wat moet een granietfee met zeshonderd goudstukken? Of wil je graag trouwen met de prins?’
‘Als ik trouw met de prins, zal hij me vergezellen naar de bergen waar ik vandaan kom. Dat zijn de tradities. Dan zal hij zien dat de bergen van de granietfeeën worden bedreigd door de graafmachines en er wat aan doen.’
‘Aha, daar komen de geheime motieven tussen je borstplaten uit ploppen. Rampetampen met de prins!’
‘Iedereen heeft zijn redenen voor wat hij doet.’
‘Je weet dat de prins niet op vrouwen valt, hè? Waarschijnlijk niet op granietfeeën ook, nu ik erover nadenk.’
Alfred gromt. Trouwen met die strontworm is niet iets waar ze naar uitkijkt, maar ze ziet geen andere oplossing. ‘Kan me niet schelen. Het huwelijk met de prins is beloofd aan de winnaar. Eerlijk is eerlijk.’
‘Zo, zo! Duidelijke woorden van een granietfee!’
Alfred stampt nog harder, zodat de grond onder haar poten opensplijt en een regen van blaadjes op haar en Hauwklaver neerdwarrelen. De woudhamster op haar rug grinnikt. ‘Ik mag jou wel, granietfee. Wat zijn je naam?’
‘Ik heb hier geen tijd voor.’
‘Wat? Het kost je geen moment langer om met mij te babbelen terwijl je naar Oudenwater dendert. En misschien kan ik je zelfs wel helpen.’
‘Waarom zou je mij helpen als je zelf de prijs wilt winnen?’
‘Heb ik gezegd dat ik de prijs wilt winnen? Ik vind die Prins Teun van den Oudenwater maar een sukkelende kasplant.’
Alfred passeert de laatste bomen van het woud. Het eerste schemerlicht van de ochtend gloort aan de horizon. De lichtjes van Oudenwater fonkelen achter de mist die in het dal hangt. Ze is nog op tijd.
Alfred rolt met haar ogen. ‘Wat je wilt. Ik ben Alfred Zelida.’
‘Alfred! Bijzonderlijke naam voor een vrouw, maar het staat je uitstekerend. Ik ben blij dat ik je hebt ontmoet op mijn reis.’
Hauwklaver springt van Alfreds rug met een salto en landt in het gras voor haar poten. Ze houdt zich net op tijd in, zodat ze hem niet verplettert onder haar stenen tenen. Meteen heeft ze spijt. De kletsgrage woudhamster platstampen zou uitermate bevredigend zijn geweest.
Hauwklaver staat trots rechtop, vier poten in zijn zij, zijn wenkbrauwsprieten trillend in de wind. ‘Mijn uiterbeste granietfee, Alfred Zelida. Ik ben de Duistere Heer.’
Alfred kijkt met open mond naar het schriele knaagdier en barst in lachen uit. Dat is iets wat ze nooit doet, maar nu overvalt het haar met een kracht die haar op haar poten doet schudden. Ze rolt over de grond en schatert zo hard dat haar borstplaten trillen.
Als ze zichzelf tot bedaren weet te brengen, staat Hauwklaver nog op dezelfde plek.
‘Weet je dan niet dat woudhamsters meesterlijke overtuigers zijn?’ vraagt hij. ‘De orakels waren onder de indruk van mijn voorspellende droom over de komst van een angstaanjagende Duistere Heer! Jij en ik, Alfred, gezamen kunnen we het koninkrijk overnemen nog voordat de koning zijn held heeft uitgekozen om mij te verslaan.’
Alfred komt overeind en stampt naar Hauwklaver toe. Ze heft haar poot, maar Hauwklaver blijft staan. Alfred brult. ‘Waarom vlucht je niet? Ik kan je zonder moeite verpletteren tot een plakje bloederig bont.’
‘Omdat ik de Duistere Heer ben. Duistere Heren worden nooit achteloos platgestampt.’
Alfred staart naar de woudhamster. Hij moet gestoord zijn, dat is de enige mogelijkheid. Kan ze hem niet beter uit zijn waanzin verlossen met een flinke beuk op zijn snufferd? Maar … als hij nou echt de Duistere Heer is, kan ze hem nu niet vermoorden. Niemand zou geloven dat de stinkende dooie hamster die ze zou meebrengen, de Duistere Heer was geweest.
Ze schudt haar kop. Ze weet niet waarom, maar ze gelooft hem.
Hauwklaver grijnst. ‘Zie je hoe overtuigend woudhamsters kunnen zijn?’
Alfred fronst haar stenen wenkbrauwen. ‘En nu?’
Hauwklaver klimt weer op haar rug. ‘Naar de inschrijving!’
‘Dat is je plan?’
‘Mijn plan is geniaal in zijn simpiliteit. Als we ons hebben ingeschreven, krijgen we toegang tot het paleis. De soldaten daar zijn niet opgewassen tegen onze gezamenlijke indrukwekkendheid. Voor je het weet staan we aan het begin van de Dynastie van Hauwklaver!’
‘En mijn Gordelgebergte? De uitstervende granietfeeën?’
‘Geen zorgen, Alfred. De Dynastie van Hauwklaver heeft respect voor jouw bergen en bovenzeker voor de granietfeeën. Ik zal persoonlijk de graafmachines bevelen om hun graverij te beëindigen. Dat is de macht van de Duistere Heer.’
Alfred laat haar runen oplichten. ‘Maak je klaar, Oudenwater.’