Mick reed op het heetst van de dag in de Droge Vallei. De verzengende stralen van de zon en de extreem heldere atmosfeer joegen de temperatuur op tot ver boven de zestig graden. Slecht voor man en rijdier. Mick had in de loop der tijd geleerd hoe hij zichzelf kon beschermen, door op deze tijden beschut te blijven in een door wind en zand uitgesleten grot, net groot genoeg voor Mick en Holly, zijn vertrouwde, aftandse vervoer.
Op deze breedtegraad, dicht bij de evenaar, duurde de dag lang, was de schemer kort en de opvolgende duisternis inktzwart. Mick kende verhalen van de Oude Aarde waarin verteld werd over de heldere band van de Melkweg en het nachtelijke maanlicht. Er waren maar weinig sterren hier in de buurt en wat er aan straling doordrong werd grotendeels tegengehouden door donkere stofwolken, ver in de ruimte. De drie maantjes, asteroïden eigenlijk, gaven geen noemenswaardig licht en vlogen meestal te snel voorbij om zelfs maar een schaduw te veroorzaken. En de kou was ‘s nachts indringend, de temperatuur daalde tot diep onder het nulpunt.
Alleen de uren vlak na zonsopgang en zonsondergang bracht Mick door op de ranch, een drietal lage, betonnen gebouwen en een hoge uitkijktoren. De gebouwen waren verweerd en de putten en scheuren in het grijze beton waren gevuld met rood woestijngruis. De treden van de stalen trap waren spiegelend zilver ingesleten door de keren dat Mick de toren had beklommen om uit te kijken over de woestijn.
Deze dag begon precies als de voorgaande vierduizend-zevenhonderd-twee-en-veertig. Mick bond Holly’s teugels aan de het stuk van de stalen railing dat ooit deel uitmaakte van de vierde bunker, nu enkel nog een met stof gevulde krater. Hij beklom de toren zoals altijd, rugzak over zijn rechterschouder, linkervoet eerst en eindigend met rechts na twee-en-zestig treden. Het platform gaf uitzicht over de woestijn, onbelemmerd naar alle windstreken. Ver in het noorden de Blauwe Bergen, met sneeuw bedekt. Naar het zuiden woestijn zo ver het oog reikte met hier en daar rossige stuifduinen. Het oosten was een onregelmatige steenvlakte waar ook de steenhoop stond die Mick als schuilplaats gebruikte. Het westen was een licht glooiende helling naar een plateau dat overging in een verdroogde hoogvlakte die zich uitstrekte over duizenden kilometers.
De toren meldde geen noemenswaardige gebeurtenissen over het afgelopen etmaal dus Mick stationeerde zich in het middelpunt van de toren, vouwde zijn benen onder zich en begon zijn eenzame wacht. Zodra de zon boven de Blauwe Bergen steeg pakte hij zijn zwarte Stetson en plaatste die op zijn hoofd, net schuin genoeg om zijn ogen te beschermen tegen de lage zon. Meer tijd verstreek en langzaam begon de lucht boven de woestijn te zinderen. Een enkele windvlaag veroorzaakte een vage stofduivel die snel weer neerstreek. Mick zag de stofpluimpjes aan de toppen van de duinen en wist dat er een zandstorm op komst was. Hij werd er bijna genoeg door afgeleid om het condensspoor te missen dat door de atmosfeer trok, maar zijn focus was nog steeds scherp en hij volgde de baan van het object tijdens de afdaling naar de planeet. Hij zag de vlammen die ontstonden zodra het de lagere en dichtere luchtlagen bereikte. Het object veranderde van koers en Mick ging rechter zitten. Geen meteoriet dit, maar een kunstmatig iets dat in staat was zijn baan te veranderen. Hij volgde het vuurspoor dat van noord-oost naar zuid-west trok, recht naar de Droge Vallei en schatte de koers in zodra het object voorbij de horizon verdween.
Mick stond op, meldde zich af bij de toren en daalde af. Bijna onderaan de trap klonk heel in de verte een doffe knal. Holly stond geduldig te wachten. Mick controleerde of het zadel nog goed zat, zijn zadeltassen en zijn vertrouwde geweer. Hij nam de teugels en leidde zijn trouwe viervoeter in de richting van de woestijn, voorbij de verraderlijke stofpoelen en langs de oude ruïnes van een tijd die hij zich niet kon herinneren. De wind nam iets toe en fijn stof raakte zijn gezicht. Hij nam de doek die om zijn nek zat en trok die omhoog tot alleen zijn ogen vrij waren. Hij schatte dat hij enkele uren nodig zou hebben om de plek van de inslag te bereiken en hij wist dat hij op het heetst in de Duivelsvallei zou zijn. Gevaarlijk terrein in het gunstigste geval. Dodelijk voor zelfs de meest geharde levensvormen die deze planeet had voortgebracht, zeker als de gloeiende woestijnwind van de de hoogvlakte omlaag kwam gieren.
Rijden door de Droge Vallei was een uitdaging op zich. Het zachte zand bedekte scherpe steenrichels die kleding en vlees konden snijden en de zinderende lucht verborg de ware vorm van de omgeving. Luchtspiegelingen van vlak zand bedekten verraderlijke kloven en kleine zandhopen konden precies dat zijn, of de bovenkant van het hol van een zandslink, een inheemse insect-achtige die tot enkele meters groot kon worden.
De zon was ongenadig en Mick was blij dat hij de Stetson had om zijn hoofd te beschermen. Het hoofddeksel was nog een geschenk geweest van Wild Bill, de eerste die hij al die tijd geleden mocht verwelkomen op de planeet. Wild Bill was de enige overlevende van het neerstorten van de Preston Charles, een slagschip dat dodelijk gewond door de atmosfeer van de planeet zwalkte tot het tegen een rij hoge duinen aanvloog. Het schip stak tientallen meters boven het hoogste duin uit en de letters ‘.les’ waren nog net zichtbaar boven het zand.
Mick herinnerde zich nog exact het grauwe gezicht van Wild Bill toen hij aankwam bij de rokende puinhopen. Bill had een provisorische tent voor zichzelf gemaakt uit losse platen metaal van het schip. Een flinke voorraad water en voedsel in vaten en kratten stonden klaar. Op een vlak stuk aan de top was een regelmatige rij kleine heuveltjes opgeworpen met op elk heuveltje een scherf metaal, met daarop geprikt een persoonlijk kleinood van de overledene.
Mick hielp hem zich in te richten op een beschutte plek en het lange wachten op redding begon. Toen ze uiteindelijk afscheid van elkaar namen, gaf Bill zijn hoed aan Mick: ‘Die kun jij beter gebruiken dan ik, Mick. Bedankt voor je gezelschap.’
Ooit was er een zoutmeer geweest in de droge vallei. De laatste jaren was het meer steeds kleiner geworden en nu restte alleen nog een verblindend witte, kurkdroge woestijn. Mick zag in de verte een dun zinderend rookpluimpje opstijgen. Holly paste automatisch haar koers aan Micks lichaam aan en gestaag naderden ze de plek waar het schip was neergekomen.
Een diepe voor in het landschap was waar het schip de eerste keer de grond had geraakt. Mick volgde de richting en een paar honderd meter verderop was een tweede voor. Het schip had de grond in een lage hoek geraakt en was als een platte steen op water verder geketst. Een uur later kwamen ze op de plek waar het schip uiteindelijk tot stilstand was gekomen. Het was een vrij klein schip, eerder een ontsnappingsmodule dan een ruimtewaardig voertuig. Echt ruimtewaardig was het niet meer. De buikplaten waren grotendeels weggestript door het harde zout en de passagierscabine was losgekomen van de romp van het schip. Mick stuurde Holly voorzichtig om het schip heen, bedacht op eventuele scheuren in het zout. Hier en daar was er nog water diep onder de zoutkorst en hoewel Mick stevig gebouwd was, wist hij dat de zoutconcentraties in dit water hem wel degelijk konden schaden.
‘Hey!’ De stem klonk schor.
Mick localiseerde de eigenaar achter een lage zoutpilaar. ‘Gegroet, vreemdeling,’ probeerde hij in Standaard Eén. Hij nam de vreemdeling goed in zich op. Lang, slank postuur, smal bleek gezicht, dun bruin haar en grote, donkerbruine ogen. In zijn hoofd streepte Mick een aantal mogelijkheden af: gewend aan lage zwaartekracht, voornamelijk actief met beschermende kleding aan, haar bijna weggeëvolueerd, omgeving met weinig direct licht.
‘Wie ben jij?’ Er klonk wantrouwen in de stem van de man. Van zijn helm hingen enkel nog kleine stukjes aan de bevestigingen. Het ding had zijn werk gedaan, er stroomde nauwelijks bloed van het gezicht van de vreemdeling.
Mick herkende de klanken als een archaïsche vorm van Oude Aarde Engels. ‘Ik ontvang bezoekers aan deze planeet. Mijn naam is Mick. Mick Jacobson. Ze noemen me ook wel Mad Mick.’
‘Ik… mijn naam is Miles Goodfellow. Ik weet niet hoe ik hier terecht ben gekomen. Of waar ik ben.’
‘Je hebt een aardige klap gehad. Maar zo te zien ben je niet zwaar gewond. Is het niet vreselijk warm in dat pak?’
Miles schudde verward zijn hoofd. ‘Nee, nee, het is koel, ik bedoel, het verkoelt me.’
‘Mooi, dat kun je wel gebruiken hier.’ Mick knikte naar het schip. ‘Niet veel van over denk ik. Zijn er nog dingen die je mee wilt nemen?’
‘Kan ik niet beter bij het schip blijven? Voor als er redding komt?’
Mick tikte zijn stetson even aan. ‘Tot uw dienst, meneer Goodfellow.’
Miles Goodfellow staarde voor zich uit. Moedeloos. Hij liep naar het schip en pakte een aantal persoonlijke bezittingen en een voorraad voedsel en water.
Onderweg toonde Mick aan Miles de vele bezienswaardigheden die dit stukje van de planeet rijk was. Miles sjokte achter Holly aan.Zijn pak was zwaar maar het isoleerde uitstekend en hield zijn lichaam op een comfortabele temperatuur. De kratten met zijn spullen had Mick op Holly’s rug vastgebonden.
‘Daar zit een zandslink onder,’ Mick wees een gladgestreken stuk zand aan. ‘Ze kunnen meters lang worden en ze kunnen jaren wachten op die ene voetstap.’
Miles deed twee stappen terug. ‘Is het veilig?’
‘Niets is veilig hier. We moeten de duivelsvallei uit. Er komt een zandstorm aan.’ Een kleine zandduivel speelde aan hun voeten om zijn woorden kracht bij te zetten.
‘Waar breng je me naartoe?’ Miles klonk wantrouwend.
‘Waar je maar wilt,’ zei Mick.
‘Ik zag een groene hoogvlakte toen ik overvloog. En volgens mij een klein dorpje.’
‘Droge Steen. Een eind weg, maar haalbaar in een dag of twee.’ Mick lachte vriendelijk naar Miles die iets leek te ontspannen.
Onderweg vertelde Mick over Wild Bill die vele jaren bij hem was gebleven en over Jesse James, vernoemd naar de legendarische bandiet die op Oude Aarde naam had gemaakt met gedurfde overvallen. Hij bleef niet zolang als Wild Bill, maar Mick waardeerde zijn gezelschap. Na hem kwam Stout Stan en die werd weer opgevolgd door Poker Pete.
Miles hoorde de verhalen van Mick in stilte aan terwijl ze over het verraderlijke, hete zand sjokten. Hij onderbrak Mick maar één keer. ‘Hoeveel mensen zijn er hier gestrand?’
‘Zeventien,’ antwoordde Mick zonder aarzelen.
‘Hebben ze het overleefd?’ vroeg Miles.
‘Allemaal. Ik spreek ze nog regelmatig.’
‘Mooi, dat is een hele geruststelling.’ Verder deed Miles er het zwijgen toe en concentreerde hij zich op de ene voet voor de andere.
Tegen het vallen van de avond verlieten ze de Duivelsvallei terwijl achter hen een gordijn van gloeiend zand werd opgezweept door de wind die van de hoogvlakte naar beneden gierde.
De nacht brachten ze door in de buurt van Micks grot. Het was koud geworden en Mick keek toe terwijl Miles onrustig sliep. Zijn pak beschermde hem, maar zijn gezicht was blootgesteld aan de open lucht. Met regelmaat schoot Mick zandstekels van Miles gezicht. De miniscule insecten cirkelden twee keer rond hun prooi voor ze met volle kracht naar hun doel doken, zuig-angel vooruit. Micks laser verdampte ze geluidloos vlak voor ze zich in Miles gezicht boorden.
De volgende ochtend vroeg porde Mick zijn gast wakker met de punt van zijn schoen. ‘Tijd om te gaan. We willen voor donker op de hoogvlakte zijn.’ Ze sjokten de grot uit, net op tijd om de eerste stralen van de opkomende zon te zien.
Miles gezicht was rood aangelopen tegen de tijd dat ze de hoogvlakte bereikten. De gele en bruine kleuren van zand, steen en rotsen werden afgewisseld met groene en groenblauwe strepen. De laagstaande zon verlichtte de steile wanden van de hoogvlakte, gelaagde structuren als getuige van de geschiedenis van de planeet. Mick leidde Miles en Holly naar het steile pad omhoog. De beklimming duurde bijna een uur en bracht hen voorbij de top van de klippen naar de hoogvlakte.
Door het waas van opstijgende lucht waren heel in de verte een paar gebouwen zichtbaar. De hoogvlakte was diepgroen met hier en daar blauwe tinten en een lichte geur van zwavel dreef voorbij. Met hernieuwde moed stapte Miles de vlakte op, gevolgd door Mick die Holly aan haar teugels leidde.
Mick wees naar een stel pyramide-vormige formaties met gaten aan de bovenkant. ‘Pas op voor die kleine geysers. Dit plateau is vrij actief. Er komt geregeld gloeiende stoom uit die gaten.’
‘Ik zal erom denken.’ Miles keek speurend om zich heen. ‘Ik dacht dat er vegetatie zou zijn, maar ik zie helemaal niets.’
‘Koperoxide en koperzouten is wat je ziet.’ Mick snoof zachtjes. ‘Er zit een gigantische kopervoorraad onder de hoogvlakte. Water, koper, magma en een keur aan mineralen, zwavel, fosfor. Goed gemengd komt alles weer op de vlakte terecht.’
‘Vandaar al die groene en blauwige kleuren,’ fluisterde Miles.
‘Wild Bill was er altijd erg van gecharmeerd. Hij zat vaak bij de Gehangenenboom als de zon opkwam.’
‘Gehangenenboom?’ vroeg Miles.
Mick grijnsde. ‘Grapje van Bill. Rotsstructuur die eruit ziet als een soort skeletachtige boom, eindje voorbij Droge Steen. Bill kende alle verhalen van het wilde westen op Oude Aarde. Hij heeft ook de meeste namen voor plekken in de omgeving bedacht.’
‘Laten we verder gaan.Ik ben benieuwd naar het dorp.’
‘Welkom in Droge Steen.’ Mick herkende de uitdrukking op het gezicht van Miles als teleurstelling vermengd met, waarschijnlijk, wanhoop.
‘Ik… ik dacht dat hier een dorp was…’
‘Dat ligt eraan hoe je ernaar kijkt. Ik heb de gebouwen zo nauwkeurig mogelijk volgens Bills beschrijvingen uitgesneden uit de rotsen.’
‘Maar… dit zijn geen echte huizen,’ stamelde Miles.
‘Er is beschutting voor de zon. Er is een warm bad. Er is een saloon. Ik schenk helaas geen whisky.’ Mick knipoogde naar Miles.
‘Hoe hebben Wild Bill en Jesse James en al die anderen het hier uitgehouden? Hoe lang duurde het voor ze gered werden?’
Mick dacht even na. ‘De meesten hadden flinke voorraden voedsel en water bij zich.’
‘Dat vroeg ik niet,’ zei Miles.
‘Mellow Miles, zo ga ik je noemen,’ Mick lachte hem vriendelijk toe. ‘Iedereen die ik te gast heb gehad heeft een bijnaam.’
‘Wat is er met ze gebeurd?’
‘Niets om je zorgen over te maken,’ suste Mick. ‘Ik zei je al: ik spreek ze regelmatig.’
‘Waar zijn ze dan?’
‘Ze zitten onder de Gehangenenboom. Wild Bill is niet de enige die geniet van het uitzicht.’
‘Ik wil ze zien,’ zei Miles.
‘Jij bent de baas, tenderfoot,’ Mick floot Holly naar zich toe en maakte de kratten van Miles los en tilde ze met één hand naar de uit steen gesneden beschutting die de saloon moest voorstellen.
In een vierkante ruimte van een dozijn vierkante meters en nog geen twee meter hoog lagen nog wat overblijfselen van Miles’ voorgangers. Een paar boeken, wat gestorven electronica, plastic verpakkingen en geheel onverwacht een lage uitsparing met daarin meer dan dertig kleine beeldjes, zorgvuldig uit groene steen gesneden. Miles herkende een aantal dieren, maar de meeste waren hem onbekend.
Miles pakte er een op en draaide hem rond in het avondlicht. ‘Wat stelt dit voor?’
‘Centaurische Draaikop. Een mannetjesdier, te zien aan de hoorns op zijn rug.’
‘Wie heeft ze gemaakt?’ vroeg Miles.
‘Jesse James was een bijzonder mens. Voor hij vertrok gaf hij me zijn verzameling en die heb ik hier tentoongesteld,’ antwoordde Mick.
‘Wacht even, je zei net dat ze allemaal onder de Gehangenenboom zitten, maar je praat over vertrekken en weggaan. Ik snap het niet.’ Miles knipperde met zijn ogen.
‘Het… is moeilijk uit te leggen aan een mens,’ zei Mick langzaam. ‘Misschien is het beter als ik het je laat zien.
Mick besteeg Holly en trok Miles moeiteloos bij hem achterop. Ongehaast zette het rijdier zich in gang en na een klein half uur werd in de laatste zonnestralen een bizar staketsel aan koperkleurige takken zichtbaar, dooraderd met groene, blauwe en gelige strata.
Dichterbij gekomen zag Miles een rij gestaltes zitten, overdekt met dikke lagen zout als een halftransparante mantel. Elk van de gestaltes zat met naar rechts gebogen nek, alsof ze aandachtig luisterden naar iets dat boven hen plaatsvond. Hun gezichten, vage contouren, waren zichtbaar in de laatste zonnestralen. Ze leken sereen, kalm, bevroren in een staat van onbestemd gemoed.
‘Wat heb je gedaan?’ vroeg Miles. Hij liet zich op de grond zakken en nam een paar meter afstand.
‘Toen Wild Bill drieduizend-tweehonderd-zeventien dagen met me had doorgebracht begaf zijn hart het. Zijn laatste wil was dat hij onder de boom wilde zitten met zijn gezicht naar de zonsondergang.’ Mick nam zijn hoed af en hield die voor zijn borst, een gebaar dat Miles opving.
‘Dat was het moment dat hij je de hoed gaf, nietwaar?’
Mick knikte.
‘Maar hoe kun je nog met hem spreken, zoals je aangaf?’ vroeg Miles. Hij nam voor de zekerheid nog iets meer afstand.
‘Op avonden zoals deze, wanneer er spanning in de lucht is, dan spreekt hij. En alle anderen ook.’ Mick grijnsde. ‘Voel maar aan de boom, dan weet je wat ik bedoel.’
Voorzichtig stak Miles zijn blote hand uit naar een van de takken en bij nadering ging zijn haar recht overeind staan. ‘Statische electriciteit.’
‘Yep,’ beaamde Mick. ‘Maanden na het vertrek van Bill kwam ik nog eens langs. Hij was inmiddels overdekt met een dikke laag koperzout. Er was een onweer. En na het onweer begon Bill tegen me te spreken. Waarschijnlijk is het koperhoudende water zijn hoofd ingekomen door zijn oor.’ Mick wees een slanke naald aan die tot aan Bills oor reikte. ‘Koper-afzettingen die de neuronen en dendrieten-paden in zijn hoofd volgden. Daarna was een beetje electriciteit voldoende om de oude baas weer tot leven te wekken.’
‘Ik snap er niets van. Bill is dood. Ze zijn allemaal dood.’ Miles begon zich erg benauwd te voelen.
‘Relax, tenderfoot, ik ga je niets aandoen,’ zei Mick. ‘Jouw beurt komt vanzelf.’
Miles slikte even en vroeg toen: ‘Is er ooit iemand gered van deze planeet?’
Mick grijnsde. ‘Er zijn vele strijdtonelen in deze hoek van de Melkweg geweest. Er komt van alles voorbijdrijven. Maar nog nooit een reddingsschip.’
‘Wat betekent dat voor mij?’ vroeg Miles die inmiddels een aantal tinten bleker was geworden.
‘Zodra je voorraad op is, zul je langzaam sterven. Maar ik zal bij je zijn in je laatste uren, dat beloof ik je,’ verzekerde Mick hem.
Miles rende schreeuwend terug naar Droge Steen.
Het duurde een-en-zestig dagen voordat Mellow Miles Goodfellow zich met zijn lot verenigd had. Redding was niet gekomen. Hij leerde de ondergaande zon te waarderen en de vele groenschakeringen die dat opleverde in het landschap. De steeds veranderende omgeving was een lust voor het oog en Miles was na enige tijd zelfs weer met Mick gaan praten. Hij was nu eenmaal de enige persoon in de omgeving met wie Miles een gesprek kon voeren.
Toen het water op was en hij zijn toevlucht moest nemen tot het mineraalhoudende water uit de grond, wist hij dat zijn tijd gekomen was. Samen met Mick liep hij langzaam, zo snel als zijn vergifitigde lichaam toestond, over de kale, groene vlakte tot ze bij de Gehangenenboom kwamen. Hij zag dat Mick een plaatsje voor hem had vrijgemaakt en met een zucht ging hij zitten.
‘Het is mooi geweest zo, Mick,’ fluisterde Miles.
‘Dit is nog maar het begin, Mellow Miles Goodfellow,’ sprak Mick plechtig. ‘Je krijgt wat veel mensen begeren. Een vorm van onsterfelijkheid.’
‘Ik heb alleen nooit begrepen wat jouw rol op deze planeet is, Mick. Wil je me dat nog uitleggen?’ Miles leunde vermoeid achterover tegen een koperen stam.
‘Natuurlijk Miles. Ik ben de bewaker. Ik zorg ervoor dat niemand deze plaats verlaat.’
‘Maar waarom?’ vroeg Miles.
‘De redenen ken ik niet, Miles. Ik voer de opdracht uit zoals ik geprogrammeerd ben,’ antwoordde Mick.
‘Je bent dus toch een mecha. Dat vermoedde ik al.’ Miles hoestte diep vanuit zijn longen. Rode spetters vielen als een fijne mist op zijn inmiddels versleten ruimtepak. ‘Waarom hielp je ons dan toch? Waarom?’
Mick zweeg, tot Miles zijn ogen sloot en een laatste zucht slaakte. Hij leidde een koperen tak naar het linkeroor van Miles drukte de tak zachtjes door het trommelvlies heen zodat rijk gemineraliseerd water naar binnen kon druppelen.
Terwijl hij met Holly de ondergaande zon tegemoet reed fluisterde Mick zachtjes: ‘Mellow Miles Goodfellow. Zodra je terugkeert in ons midden leg ik het je uit…’
Hij floot zachtjes ‘I’m a poor, lonesome cowboy’ terwijl de zon achter de horizon verdween.