Tegen de stam van de boom aan de overkant van de straat zit een ekster, strak in zijn zwartwit verenkleed, een beetje met zijn snavel in het groene mos te peuren. Het is herfst, ik kan de vogel goed herkennen, maar erger me eraan dat ik niet kan zien wat hij uit het mos haalt. Insecten? Larfjes?
‘Ik moet een telelens.’ Ik zwaai met mijn vork naar de boom in de verte. ‘Die ekster eet iets en ik weet niet wat.’
‘Een telelens?’ Portio, mijn Lief, schept zich nog eens eten op. ‘Er ligt een verrekijker in de bovenste lade van het dressoir.’
‘Een inwendige.’ Ik wijs op mijn oog. ‘Die zijn er.’ Gedienstig schep ik wat jus over zijn aardappelen. Als ik iets weet over liefde, is dat het door de maag gaat.
‘Natuurlijk zijn die er, Martina.’ Lief prikt wat door het eten. ‘Maar bedoel je implantaten? Schat… dan moeten ze in je snijden.’
De toon en de inhoud van zijn bedenking negerend zet ik de brochure op het grote scherm. ‘Voor een paar extra digicoins kunnen ze zelfs een camera in de lens brengen. Film en foto’s.’ Als de frons verschijnt praat ik snel door: ‘Henriëtte heeft er ook eentje, in haar linkeroog. Vijfduizend keer zeven en een half duizend pixels, lieverd. Twaalfhonderd dpi, weet je hoe scherp dat is? En vierendertig keer zoom!’ Ik toon wat foto’s die gemaakt zijn door onze buurvrouw.
‘Snijden, schattebout. Ze moeten in je snijden. In een gezond oog, nota bene!’ De vork verdwijnt ruw in de aardappel met jus. ‘En hoe gaat dat met die beelden? Waar worden die opgeslagen? In je hersens soms?’
‘Natuurlijk niet. Hoe zou dat kunnen?’
De aardappel is fijngeprakt en slurpt de jus op. Erboven hangt de vork, net zo strak stil als de blik die me uit zeegroene ogen wordt toegeworpen. ‘Dus?’
‘Ik krijg een wificonnector. Achter mijn oor.’
Het is mijn lijf, daar zijn we het over eens. En ik heb er zelf voor gewerkt, dat vinden we ook allebei. Maar daar houdt de eensgezindheid wel op. Hoe meer ik erover wil praten, hoe meer ik word afgekapt, tot een negeren, kouder dan een nacht op Io. Aan de ene kant vind ik het vreselijk, die starre, stijve rug in bed die van me afschuift als ik ertegenaan wil kruipen, aan de andere kant geeft het me ook de kans mijn eigen gedachten op een rijtje te krijgen en een beslissing te nemen.
‘Ga je wel met me mee?’ vraag ik zachtjes in de zevende nacht. ‘Ik wil het heel graag.’
‘Wat wil je graag?’ vraagt de rug. ‘Dat verdomde implantaat of dat ik meega?’
Ik waag ons grapje erop: ‘Ja.’
Zijn zucht is dieper dan de Marianentrog. ‘Vooruit dan maar.’
Wat het is met één oogimplantaat, zo ontdek ik gaandeweg: dieptezicht is een probleem. ‘Als ik heel sterk inzoom, moet ik mijn rechteroog sluiten, zie je?’ Ik doe het voor. ‘Anders schat ik de afstand verkeerd in.’
Portio bromt wat vanachter een krant. Het is er eentje uit 2017, afkomstig uit de erfenis van mijn schoonouders. Ik haat de muffe geur en de rillinggevende droge knispering van het oude papier. Trump wil naar de maan kopt de voorpagina. Ik meen dat heel wat mensen hem daar graag hadden gezien.
Ik zoom in op de lettertjes onder de kop, maar de vingers van mijn grote lieverd bedekken een deel van het artikel en ik kan het niet lezen. Snel knip ik een paar foto’s en projecteer ze op het scherm. ‘Kijk eens.’
Verstoord kijkt Lief naar het scherm.
‘Zie je? Onscherp.’
‘Dan moet je geduldiger zijn met knippen, schattebol. Eerst goed inzoomen, scherpstellen en dan pas afdrukken.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Dat is het niet. Ik moet gewoon mijn andere oog…’
‘Niks ervan!’
Het is mijn lijf, daar zijn we het over eens. En ik heb er zelf voor gewerkt, dat vinden we ook allebei. En dit keer duurt het minder lang tot ik mijn zin krijg. Niet dat ik op toestemming wacht, natuurlijk. Maar het is wel zo prettig als we het eens zijn.
Het is prachtig, prachtig, zo prachtig. Ja, ik struikel over dingen als ik in inzoommodus rondloop, maar jonge, wat maak ik mooie foto’s en opnames. Die ekster eet dus torretjes en ik kan de pootjes zien friemelen in zijn snavel. Het enige is: als je heel scherp zicht hebt en tot vierendertig keer kunt inzoomen, is het heel vervelend dat je niet kunt horen wat er verderop gebeurt. Tenminste, dat vind ik. Laat staan dat ik geluid bij mijn filmpjes heb. En naarmate ik meer gewend raak aan de implantaten, verschuift ‘vervelend’ naar ‘ergerlijk’.
‘Er bestaan geluidversterkers, wist je dat?’ We zitten lekker naast elkaar op de bank en bekijken een serie die ik heb uitgezocht, speciaal om hem een beetje te kneden voor wat ik vragen wil.
‘Geluidversterkers?’ De blik die me wordt toegeworpen verklaart me voor gek. ‘Zodat ik de hele dag moet fluisteren omdat jouw gehoor dan te gevoelig is?’
‘Kinderziektes, zijn opgelost.’ Ik ga op mijn knieën zitten en trek met mijn vingers mijn oorschelpen tussen mijn haren uit. Ik wil vertellen van hoe klein die implantaten tegenwoordig zijn. En hoe betrouwbaar. En vragen welk oor het best zou zijn: mijn linker of rechter.
‘Schattig zijn ze.’ Quasi verschrikt slaat hij de hand voor de mond. ‘Bedoel je dat je olifantsoren gaat laten aanzetten?’
Het is niet leuk als de spot met me gedreven wordt. Zeker niet nu, zeker niet over mijn oren en al helemaal zeker niet over een verbetering van mijn zintuigen. Waar we allebei van zouden kunnen profiteren, trouwens.
Ik plof weer op mijn kont, sla mijn armen over elkaar en zeg de hele avond niks meer.
Dat helpt.
Natuurlijk laat ik twee oren tegelijk doen. De verhalen van Henriëtte, dat je geen richting kunt bepalen als je maar aan één oor verbeterd bent, noodzaken me ertoe.
‘Prachtige gehoorgangen, mevrouw Andrew.’ Breed glimlachend geeft dokter Malaki me een speels tikje op het puntje van mijn neus. ‘U zult straks zien hoe goed u hoort.’
‘Horen, bedoelt u?’ Portio kijkt me aan met de lippen plat op elkaar gedrukt, als Donald Duck.
Net als de dokter, negeer ik zijn opmerking. Ik ben allang blij dat ik niet alleen naar de kliniek hoef en verder weet ik zeker dat hij strakjes weer zichzelf en dus lief en zorgzaam is. ‘Kan ik ook geluidsopnamen maken?’
‘Niet met de standaard unit, wel als we de uitgebreide implanteren. Het is dan het beste om meteen nieuwe slakkenhuizen te laten aanleggen.’ De dokter staart piekerend naar de 3Dholo van mijn schedel. ‘In verband met uw evenwicht.’
Ik ben blij dat de dokter over mijn balans begint, want nu heeft Lief geen tijd om na te denken over de standaard of de uitgebreide unit.
‘Evenwicht?’ Portio toont zijn frons weer eens. ‘Er is toch niets mis met haar evenwichtsorgaan?’
‘Nee, op zich niet.’ Op de wand verschijnt een projectie van mijzelf. ‘Maar u kunt zich voorstellen, met al dat extra gewicht in het hoofd…’ De projectie buigt naar voren. Bij een graadje of negentig verlies ‘ik’ de controle en bonk met het voorhoofd op de grond. Zowel Lief als ik schrikken van het geluid.
‘Doet u maar, die slakkenhuizen.’ Niet eerder zag ik Liefs gezicht zo wit.
Het is jammer dat de wificonnector nu verplaatst moet worden naar mijn neusbrug, maar volgens Malaki zal ik daar geen spijt van krijgen. ‘De ontvangst is daar stukken beter.’
De liefde van mijn leven is er wat minder over te spreken. ‘Moest die antenne dan zo vlak onder je huid over je voorhoofd? Achter je oor zag je er niets van.’
Ik probeer me niet te ergeren aan zijn gemekker, heb genoeg aan mijn eigen pijn. Nooit geweten dat een neusbrug zoveel zenuwuiteindjes bezit. Achteraf had ik er beter aan gedaan te informeren hoe gevoelig zo’n operatie is, dan had ik er misschien van afgezien. Ik heb er hoofdpijn van. Ook van de geluiden, die scherp en rauw binnenvallen. Er is iets niet in orde met de demping, maar ik durf het niet te vertellen uit angst dat we dan linea recta teruggaan naar de kliniek om de boel te laten verwijderen. Het is per slot van rekening mijn lijf.
‘En je hebt ervoor gewerkt…’ Op tafel liggen radertjes en tandwieltjes en allerlei andere koperen toestanden verspreid. Was eens een klok, schijnt het ooit weer te worden. Hij legt de loep neer en zucht heel erg diep. ‘Moet je wervelkolom vervangen worden? Waarom?’
Ik doe mijn best het gezucht niet na te doen, maar slaag er niet in.
‘Schei daarmee uit. Daar ben je veel te goed in. Je imiteert mensen, spiegelt en manipuleert ze. En alles met een flauw glimlachje, zodat ze niet doorhebben wat je doet.’
‘Maar jij weet het wel, toch?’ Ik kruip op schoot en probeer niets op tafel te verschuiven. ‘Jij weet dat ik het doe en er goed in ben, dus ben jij er ongevoelig voor.’
‘Schat, je bent zwaar. Geworden.’
Ik kus die zalige lippen, spring van schoot en knipper met mijn verleidelijk lange wimpers, speciaal laten fabriceren toen bleek dat de lichtinval op mijn lenzen te fel was. ‘Ga je mee?’
‘Waarheen?’ Hij geeft zich niet zo makkelijk gewonnen vandaag.
‘Naar bed. Saampjes.’ Ik draai me om en trek alvast mijn vest uit. Als Lief blijft zitten trek ik mijn troef: ‘Ik zet de trilfunctie aan.’
Er is niets fijners dan in elkaars armen doezelen na het vrijen. Ik zoom een beetje in op de fijne lachrimpeltjes naast Portio’s ogen en bestudeer een poosje de rangschikking van de poriën naast de neus. Net zo’n bijenhuis… hoe heet het? Een honingraat. ‘Moppie?’
‘Ja?’
‘Houd je van me?’
De armen trekken me strakker tegen het heerlijke lijf aan. ‘Natuurlijk, schat. Heel erg veel.’ Een kus belandt ergens achter mijn oor, op het litteken. Het doet pijn, maar ik geef geen krimp.
‘Dan nog even over mijn ruggengraat, hè?’
Ik had net zo goed vloeibare stikstof over ons heen kunnen gieten. De armen verstarren, ademhaling stopt, ogen sperren open. ‘Stop ermee.’
‘Waarmee?’ Ik word juist heet, vanbinnen. Het met me oneens zijn is één ding, maar me bevelen is iets anders.
‘Stop met jezelf mismaken. Je hebt de grens wel bereikt.’
‘Jouw grens, misschien. De mijne niet.’ Woest spring ik uit bed. ‘Je was het al oneens met de allereerste ingreep.’
Lief gaat rechtop zitten. ‘Dat is niet waar, schat.’
‘Noem me geen schat! En het is wel waar.’ Ik verleng mijn linkerarm om mijn kleren van de stoel te pakken. ‘Je wilde niet dat ik lenzen nam. Niet dat ik mijn gehoor verbeterde. Niet dat ik…’ Ik duw mijn rechtervoet door de pijp van mijn broek, maar vergeet mijn nagels, heel handig bij het boomklimmen, in te trekken. Verstomd staar ik naar de enorme scheuren in de stof.
‘Niet dat je wat?’
‘Laat ook maar!’ Ik ruk de broek van mijn been. ‘Maar dat jij nooit de heg meer hoeft te knippen, daar hoor ik je niet over.’ Met de wijs- en middelvinger van mijn rechterhand maak ik knipbewegingen. De metalen bladen van de schaar schuiven over elkaar. Vlijmscherp gereedschap, zeer bruikbaar.
Zijn mond valt open. ‘Bedoel je nu dat al jouw modificaties in mijn voordeel zijn?’
‘Zeker!’ Ik knip de flarden van de broek en besluit de andere broekspijp gewoon lang te houden. Gekleurd kousje eronder, kan best. ‘Ik heb drie banen! Jij profiteert van mijn robotisering terwijl je er geen cent in hoeft te investeren.’
‘Geen cent? En mijn tijd, dan? En mijn zorgen?’ Nu springt hij ook uit bed. ‘Je bent al twintig jaar bezig! Iedere keer mee naar de kliniek, aanzien hoe pijnlijk het voor je is, je helpen met revalideren en je klussen en werk overnemen zolang je herstelt? Tellen die dingen niet?’ De handen staan gebald in de zij, de ellebogen wijd uit.
Sprakeloos kijk ik op van mijn afgeknipte broekspijp. Zijn tijd? Zijn zorgen? Om mij? Even voel ik iets achter mijn borstbeen verzachten. Het is ook een lieverd ook. Maar de woede om zijn egoïsme laait weer op als ik de frons zie die de ogen zo dicht bij elkaar brengt en verduistert. Met een ruk kom ik rechtop om te zeggen dat er niets meer in mij gestoken hoeft te worden. Geen tijd, geen zorg, niets.
KRAK.
Mijn benen slaan onder me weg.
‘Martina?’ Portio stapt naar voren en grijpt me vast. Als een slap vodje hang ik aan mijn oksels. Ik mompel nog iets van pijn-in-mijn-rug of zo.
Als ik bijkom, zit hij naast me. Roodomrande ogen, schrale neusvleugels.
‘Hai,’ zeg ik. ‘Wat is er met je?’
‘Met mij? Met jou, zul je bedoelen.’ Mijn handen worden vastgepakt en gekust. ‘Ik dacht dat ik je kwijt was.’
‘Kwijt? Nee, dat kan toch niet. Dan kun je toch de tracker gebruiken die ik je heb gegeven?’ Ik heb vreselijke hoofdpijn. Niet voor in mijn hoofd, maar achterin, bij mijn nek. Als ik mijn hand erheen probeer te bewegen, merk ik dat ik vastlig. ‘Waar ben ik? Wat is er gebeurd?’
‘Je bent in de kliniek. Ik heb je hier gebracht toen je… brak.’
‘Brak? Ik? Wat?’
‘Blijft u rustig liggen, mevrouw Andrew.’ Dokter Malaki loopt de kamer binnen. ‘U bent een grote geluksvogel.’ In een paar zinnen legt hij uit wat me is overkomen. Mijn wervels konden het gewicht van mijn armen en hoofd (‘Vooral uw hoofd, die elektronische verbindingen zijn zwaar.’) niet meer aan en zijn onder de druk bezweken.
Hoewel ik weet dat ik bij de aanpassingen die zullen gaan komen, met name die van de springmechanismen in mijn benen en de grijpstaart, een nieuwe wervelkolom noodzakelijk is, verbaast het me heel erg dat dit kon gebeuren. ‘De implantaten die ik al heb zijn toch allemaal lichtgewicht?’
De dokter glimlacht. ‘Dat klopt. Maar u heeft ervoor gekozen de armextensies uit te laten voeren in Turkije, toch?’
Portio veert overeind, met een vertrokken gezicht. Onze ruzies over de buitenlandse operaties staan ons beiden nog levendig voor de geest.
Schuldbewust knik ik. ‘Het was daar goedkoper en …’
De dokter heft zijn hand. ‘Ik begrijp het. En wat ze gedaan hebben, is vakwerk.’
‘Echt?’ Mijn Lief zakt opgelucht onderuit, als een ballonnetje dat leegloopt.
‘Zeker! Hoogwaardige materialen, niets op aan te merken.’ Malaki heft zijn vinger waarschuwend op. ‘Alleen hadden ze rekening moeten houden met alle voorgaande ingrepen. Al bij al was het gewicht van de implantaten gewoon te hoog voor een natuurlijke wervelkolom.’
Ik verwerk het even en vraag dan met een klein stemmetje: ‘En nu?’
Opgewekt klopt dokter Malaki op mijn bedsprei. ‘Gelukkig heeft uw partner u op de juiste wijze gestabiliseerd en vervoerd, er zijn geen verbindingen, zenuwen zo u wilt, organisch noch artificieel, beschadigd. We kunnen gewoon verder zoals gepland.’
‘Verder?’ Nu springt Portio overeind. ‘Bent u gek geworden? Martina…’
‘Lieverd, luister,’ zeg ik zachtjes. Ik kan mijn megafoon inzetten om hem te overschreeuwen, maar dat doe ik niet.
‘Nee, ik luister niet! Ik wil dat je al die troep uit je lijf laat halen. Alles! Ik wil dat je weer mijn lieve, zachte, mooie meisje wordt. Ik wil …’ Tranen stromen over zijn gezicht. Wankel ploft Portio, mijn partner, de liefde van mijn leven, in de stoel. ‘Ik wil Martina Andrew, mijn vrouw, terug.’ Het mooie gezicht verdwijnt achter de heerlijke handen. Schouders schokken.
Dokter Malaki kijkt zuinigjes en zegt tegen me: ‘Het spijt me, van ophouden kan geen sprake zijn en van terugdraaien al helemaal niet.’ Hij spreidt zijn handen. ‘Bij de operaties zijn uw eigen lichaamsdelen en organen vervangen. Die zijn niet bewaard gebleven, dat kan niet. U heeft geen echte ogen, gehoorgangen, evenwichtsorganen, stembanden, armen, handen…’
‘Genoeg!’ Liefs stem breekt.
De dokter stopt niet met praten. ‘En als we niets doen, blijft u immobiel.’ Hij wendt zich tot mijn man. ‘We moeten dus sowieso de wervelkolom vervangen, we kunnen niet anders.’
We zitten tegenover elkaar aan tafel en ik doe een poging om uit te leggen waarom ik er niet mee wil stoppen, dat het laatste stukje vervanging, mijn hersens voor een kunstmatig brein, belangrijk is, maar ik slaag er niet in. Op de een of andere manier krijg ik het niet aan hem overgebracht dat het veranderen van mijn lichaam goed voelt. Dat ik blij ben met ieder stukje huid dat verdwijnt en plaats maakt voor glimmend metaal, zó mooi dat ik mijn kleding niet meer wil dragen. Dat ik het heerlijk vind om meteen toegang te hebben tot internet en andere data. Dat ik het voor lief neem dat mijn hart niet meer klopt en dat het updaten en opladen een paar uur per dag in beslag neemt omdat ik sterker, sneller en slimmer ben geworden. Ja, ik begrijp dat onze maaltijden er wat ongezelliger op zijn geworden en dat vind ik voor hem oprecht vervelend, maar is niet overduidelijk te zien dat ik gelukkiger ben nu? Dat ik eindelijk mezelf ben geworden?
‘Jezelf?’ Portio lacht schamper. ‘Er is geen spatje meer van je over. Alles is weg.’
‘Je overdrijft, schat.’ Mijn pols knarst een beetje als ik op zijn hand klop. ‘Ik ben net zo goed mezelf als jij jezelf bent.’ Ik sta op om de bus smeermiddel te pakken en mijn scharnieren een beurtje te geven. ‘Sinds jouw ontstaan ben je ook al talloze keren vervangen.’
‘Pardon?’ Lief komt ook overeind, pakt de spuitbus uit mijn handen en duwt het tuutje in mijn nek. ‘Hier?’
Ik laat het middel inspuiten en draai mijn hoofd een paar keer. ‘Heerlijk, dank.’ Ik keer me naar hem om. Sinds de laatste operatie ben ik wat langer dan hij, maar ik verdoezel dat door mijn knieën licht gebogen te houden als ik met hem spreek. ‘Ik bedoel dat iedere lichaamscel waar jij mee geboren bent, allang vernieuwd is.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Welbeschouwd ben jij ook jezelf niet meer.’
Verbluft staart hij me aan, zijn ogen knijpen een beetje samen. ‘Dit heb je bewaard, hè?’
‘Dit wat?’
‘Dit argument. Van die lichaamscellen.’ Hij kijkt heel moe. Zijn schouders hangen af. Zijn grijzende slapen en baardje vertellen me dat hij ouder wordt.
Ouder worden… dat doe ik ook niet meer. Een ander argument dat ik maar niet uit de kast trek, maar waar ik al lang mee in mijn maag zit. Een golf tederheid, vermengd met verdriet omdat ik Portio op den duur zal verliezen, overvalt me. Kennelijk zit er nog wat oxytocine in mijn lichaam, want ik heb dit al een poosje niet ervaren. ‘Nee, ik heb het niet bewaard. Het kwam zo in me op.’ Ik steek mijn hand uit en streel zijn wang. ‘Zullen we vrijen?’
Langzaam vertrekt zijn gezicht van vermoeid naar verafschuwend. Hij zet een stap naar achter en trekt zijn hoofd opzij, zijn wang bevrijdend van mijn vingers. ‘Vrijen?’ Zijn bovenlip trekt op.
Zijn reactie bevreemdt me. Ik kan me niet herinneren ooit door hem afgewezen te zijn.
‘Wanneer?’ Zijn stem is hees.
‘Wanneer wat, lieverd?’
‘Wanneer is die operatie?’
Gelukkig! Hij is om, hij snapt het. Voor de zekerheid vraag ik nog: ‘Waarom wil je dat weten? Ga je met me mee?’
Hij knikt.
Ik ervaar vreugde. Van top tot teen. ‘Volgende week woensdag.’
Portio stoot een schamper lachje uit. ‘Volgende week woensdag?’
Stralend kijk ik hem aan. ‘Op mijn vijftigste verjaardag.’
Het is de eerste operatie waar ik uit wakker word waarbij ik geen pijn heb. Niets doet me meer pijn, kan me geen pijn meer doen. Ik kom overeind en kijk naar mijn handen, naar de vingerkootjes die stuk voor stuk ombuigen. De toppen van mijn duimen raken met gemak de toppen van mijn vingers. Ik speel een poosje tikkertje met mijn vingertoppen, steeds sneller en sneller, beide handen tegelijk en dan ook met mijn tenen. Ik ervaar een goed gevoel dat alles functioneert, dat dit lichaam doet wat het moet doen, dat het precies is geworden wat het moet zijn.
Portio zit in de hoek van de kamer. Hij bekijkt me van kop tot teen. Ik heb tijdens deze operatie meteen mijn schedel laten vervangen door een kap van een titaniumgrafeen, zodat mijn hele lichaam nu dezelfde uitstraling heeft. Niet dat uiterlijk er iets toe doet, maar ik weet dat het menselijk oog esthetiek belangrijk vindt.
‘Hoe zie ik eruit?’ Ik vraag het gewoontegetrouw. Omdat ik het steeds gevraagd had.
‘Heb je pijn?’ Portio staat op uit de stoel en loopt op me af. Hij steekt zijn hand uit naar mijn hoofd, een traan blinkt in zijn ogen. ‘Je prachtige haren…’ Als hij knippert, rolt de traan over zijn wang naar beneden.
Ik glimlach in de begrijpende stand en pak zijn hand zachtjes vast. ‘Ik heb geen pijn. Zullen we naar huis gaan?’
Naarmate Portio ouder wordt en ik steeds beter functioneer, verandert onze relatie wel wat. Zo vrijen we nooit meer en wil Portio niet dat ik bij hem aan tafel kom zitten of naast hem op de bank een serie bekijk. Ik hoef ook niet meer met hem naar bed om te slapen, zelfs niet als ik mijn bepantsering vervang voor surrogaathuid. ‘Ik lig liever alleen.’
Mij kan het niet schelen, ik hoef toch niet te slapen. Vaag weet ik dat ik eerder genoot van onze nachten in dat bed. Lepelen, onze benen verstrengeld. Ik herinner me ook dat ik me vroeger afgewezen zou hebben gevoeld, terwijl ik nu er geen emotie bij heb anders dan een: mooi, dan kan ik aan het werk. Ik werk veel: vuilsorteerder, rioolontstopper, hoogwerker hoogspanningskabels, tuinier en andere klussen die vuil, saai of gevaarlijk zijn. Nu de operaties volbracht zijn, zijn onze kosten echter drastisch gedaald. Scheppen geld komen er binnen, grapt Lief weleens.
Ik lach erom, maar begrijp het grapje niet.
Portio sterft als hij bijna honderd is. Ik voel er wel iets bij. Verdriet kan ik het niet noemen, het is eerder de herinnering eraan. Ik draag zijn kist naar het graf en luister naar de dominee, die vertelt over Portio’s pijn toen hij mij verloor, over de zorgen die mijn Lief gehad heeft in zijn leven en over hoe moeilijk het voor hem geweest is om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Ik hoor de man aan, mijn hoofd scheef, terwijl ik opnamen maak van de eekhoorntjes die in de grote kastanjes op het kerkhof zitten.
Thuis is het leeg. Ik ruim alles op wat van Portio was. Hij heeft er immers niets meer aan en ik heb al het meubilair ook niet nodig. Bij het uitruimen van de kasten kom ik albums tegen met afgedrukte foto’s. Foto’s van mij, toen ik nog van vlees en bloed was. Foto’s van ons samen. Op vakantie, hier thuis. De laatste foto is er een van mij in het bed van de kliniek. Ik heb mijn haren nog, maar verder is mijn lichaam volkomen getransformeerd. Deze foto moet gemaakt zijn vlak voor de operatie waarbij ik mijn hersens heb laten vervangen. Nog even en ze is er echt niet meer, mijn lieve Martina, luidt het onderschrift. De foto bobbelt en heeft vlekken, alsof hij heel vaak nat gedruppeld is geweest.
Ik sla het album dicht. Er glijdt iets uit. Een rouwadvertentie. Hij is gedateerd op mijn vijftigste verjaardag.
Liefste,
Ik heb aangezien hoe jij
Stukje bij beetje
Van me wegging
Ik heb je gesteund, omdat ik dacht
Dat ik daar goed aan deed
Het was immers jouw lijf
En je werkte er heel hard voor
In liefdevolle herinnering aan
Martina Andrews
De vrouw die een halve eeuw leefde
Ik stop de advertentie weer in het fotoboek en leg het bij de spullen die weggegooid moeten worden. Portio zat fout. Ik ben immers al honderd en kan nog eeuwen mee.