Zodra een dikke rode draak neerstreek op het belastingkantoor in Steilburg, kwam er pardoes een eind aan mijn vrije dag.
Met onmeetbaar veel tegenzin stapte ik de bedrijfswagen uit. Ik balanceerde op mijn hakken en vroeg me voor de zoveelste keer af waarom ik met mijn functie zo kwetsbaar gekleed op een zwaar bepantserd vuurspuwend monster af moest stappen. Zwart mantelpakje en panty.
‘Nylon smelt voordat de vlam er tegenaan komt,’ zei ik op mijn eerste dag tegen de baas. ‘Weet je dat?’
Hij keek me aan met een immense grijns. ‘Schattebout, als een draak vuur naar je spuwt, ben je sowieso al dood voor de vlammen over je heen komen. Wat je ook draagt.’
‘Een brandwerend pak was fijn geweest,’ mompelde ik toen.
‘Dan sterf je net iets langzamer,’ zei hij toen. ‘Geloof me, bepantsering werkt niet tegen draken. Je look is strak en professioneel. Bovendien willen we niet de verkeerde indruk wekken bij de draken. Je weet wat Sylvana Plasmans van de Progressieve Drakenvrede zegt.’
‘Benader ze als vriend en wees open,’ citeerde ik.
Als ik Sylvana Plasmans van de Progressieve Drakenvrede ooit in mijn handen krijg, trek ik al haar haren uit haar kop. Eén voor één. Langzaam.
Het blokvormige belastingkantoor was door de politie al afgezet met hun befaamde zwart-gele linten. Alle parkeerplaatsen om het gebouw heen – en waarschijnlijk ook alle straten in een straal van twintig kilometer – waren leger dan op een zondag.
De draak in kwestie lag opgerold op het dak. Zijn schubben glommen in het zonlicht. Zwarte rook kringelde uit zijn neusgaten. Zijn staart bungelde over de rand van het dak en tikte zo nu en dan tegen de stenen muur of kraste over glazen ramen.
Naast vlammen bezat een draak zat andere manieren om me om zeep te helpen. Hij kon me pletten, opeten, aan zijn staart rijgen, wegblazen met zijn vleugels en doormidden slaan met zijn klauwen. Of een combinatie van het voorgaande. En dan vroegen mensen me altijd waarom ik niet trots was op mijn oh zo super zeldzame gave van drakenspreker.
‘U bent de drakenspreker?’ Aan de andere kant van het lint verscheen een oudere politieagent. Met zijn twee meter torende hij boven me uit en keek op me neer als een havik, maar dan wel één met een dikke harige snor die in deze moderne tijd echt niet meer door de beugel kon.
‘Ja, dat ben ik,’ antwoordde ik op de retorische vraag. Ik droeg immers een goudkleurig insigne van een draak die zich om een toren heen kronkelde. ‘Uw geheel vrijwillige drakenspreker,’ flapte ik er achteraan met een enorme steek sarcasme.
‘Juist,’ zei de agent. ‘Heeft u toevallig uw belastingaangifte al terug voor dit jaar?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nope. Die is nog in behandeling.’
‘Zorg dan maar gauw dat die draak daar weer verder vliegt,’ zei hij norser dan hij bedoelde. (Althans dat hoop ik.)
Ik keek nogmaals naar de draak. Zijn gesnurk klonk als naderende donder. Mijn darmen kronkelden.
Vroeger verafgoodden mensen de draken waar ze de wereld mee deelden. Ze werden gezien als natuurkrachten, beschermers of zelfs goden en scheppers … en nog vaker als verwoesters.
Tegenwoordig vond men ze voornamelijk irritant. Ze vlogen flatgebouwen omver, botsten tegen vliegtuigen aan en niesten complete achtertuinen – soms inclusief hondenhok – de vergetelheid in. Vorige week nog liet een draak zijn ontlasting neerdalen op de auto van de minister president. Niet iedereen gelooft dat dat onbedoeld was.
Zoals met bijna alle problemen, besloten de mensen het met geweld op te lossen. Vlak voor mijn geboorte vond een militaire campagne plaats om alle draken uit te roeien. Duidelijk zonder succes. Toen sprongen er ineens idioten als Sylvana Plasmans op het podium en begonnen dingen te roepen als: ‘draken hebben ook gevoelens!’
Uiteindelijk besloten de wereldleiders maar om alle drakensprekers te ronselen of ze het nou wilden of niet. Het ene moment volgde ik een opleiding pedagogiek en had ik een heel toekomstplan. (Ik had tot in de puntjes uitgestippeld wanneer ik klaar zou zijn met mijn studie, een baan zou vinden, zou trouwen en kinderen krijgen.) Het andere moment moest ik vriendelijk aan draken vragen of ze ergens buiten de stad wilden bivakkeren. Bedankt Sylvana! Geen vent op de wereld die meer dan een nachtje met een drakenspreker door wil brengen.
Ik navigeerde door het lege gebouw. Enkel het getik van mijn hakken op de vloer en het steeds luider wordende geronk van het monster hielden me gezelschap. Links en rechts zag ik bureaus en vergaderkamers waar de papieren op tafel en op de grond lagen. Laptops stonden onbeheerd en ongelockt. Iemand had tijdens zijn vlucht een kop koffie laten vallen.
Toen ik langs de ramen op de derde etage liep, zag ik zijn staart voorbij zwiepen.
Als ik nou gewoon terugging en via het riool vluchtte … Ieuw nee, daar zaten vast ratten.
Ik slikte en haalde nog één keer heel diep adem voordat ik het dak betrad.
De draak lag voor me. Snurkend. Rokend. Het beest was écht immens. En hij viel stil. Draken vielen nooit stil voordat je ze wakker maakte. Dit klopte niet. Kak!
De ogen van het monster schoten open. Ik zag mijn eigen afgrijzen weerspiegeld in zijn goudkleurige, reptielachtige kijkers. De hoeken van zijn muil trokken omhoog en ontblootte rijen aan gele, puntige tanden.
‘Goedemorgen edele draak, mijn naam is Ta …’
De lange nek van de draak kromde omhoog als die van een zwaan. Hij keek op me neer. Ik voelde zijn hete adem op mijn huid neerdalen.
‘Eindelijk. Dat duurde lang. Ik dacht dat je nooit zou komen!’ bulderde de draak.
Zijn klauw flitste op me af.
Ik gilde.
Nee! Ik wilde niet in twee stukken eindigen.
Ik sprong snel opzij.
Niet snel genoeg.
De klauw sloot om mijn middenrif; hij voelde ruw en strak. Voordat ik het wist, kwamen mijn voeten los van de grond. De draak grijnsde naar me – hij gríjnsde. Ik wist niet eens dat draken dat konden. Mijn benen trappelden nutteloos in het rond. Met een oorverdovend kabaal sloeg de draak zijn vleugels uit. Wind geselde het gebouw.
‘Laat me los! Ik ben geen prinses. Verre van,’ riep ik. Met mijn handen probeerde ik zijn klauwen van me weg te duwen, maar ze waren onvermurwbaar als steen. Ik schaafde mijn handpalmen aan de ruwe schubben.
De draak zette zich af. Mijn haren dansten wild voor mijn gezicht. Ik wist niet zeker of ik nou houvast wilde zoeken of dat ik me van hem los wilde wurmen.
Onder me zag ik mijn schoenen naar beneden vallen. Terug naar Steilburg dat snel kleiner werd.
*
Een kleine eeuwigheid later liet de draak me vallen op een ondergrond van zand en steen. Mijn haar piekte alle kanten op, mijn make-up was uitgelopen, er zat een enorme ladder in mijn panty en mijn hele lichaam trilde.
Dat ik me daar zorgen over maakte, betekende tenminste dat ik nog leefde.
Zodra ik wat meer tot rust kwam, zag ik dat ik te midden van een immense woestenij stond. Zo ver ik keek, zag ik zwartgeblakerde rotsen en zand zonder enige vegetatie. As sneeuwde vanuit de lucht. In de verte rees het geraamte op van een lang verlaten stad.
Aan mijn rechterkant lag een enorm ravijn. Alsof een draak ter grootte van een berg met zijn klauwen een enorme scheur in de aardkorst had getrokken. Onbeholpen staarde ik in het oneindige zwart. Mijn maag kromp ineen.
Waar zat ik in hemelsnaam?
Met een knal landde de rotdraak vlak naast me. Ik verloor mijn balans en lag meteen weer op mijn achterste.
Ik haalde een borstel uit mijn tas en deed een hopeloze poging mijn haar weer fatsoenlijk te krijgen. Dat lukte niet, maar ik stuitte wel op een zeldzaam sprankeltje vechtlust.
‘Wat bezielt jou in hemelsnaam! Zo behandel je mensen niet. Dit is onfatsoenlijk!’
De draak brieste. Daarbij waaide hete lucht over me heen en schoten er sintels uit zijn neusgaten.
‘Maar zo erg vind ik het nou ook weer niet hoor,’ zeg ik snel. ‘Ik uhm … hou wel van een avontuurtje op zijn tijd.’
‘Bla-bla-bla,’ bulderde de draak. ‘Daar ga je weer. Vroeger brachten sjamanen tenminste nog offers. Tegenwoordig kramen jullie alleen nog maar onzin uit. En jullie dragen belachelijke kleding. Wat is er mis met de gewaden uit die goede ouwe tijd?’
‘Ehm, we noemen onszelf geen sjamanen meer. We zijn nu drakensprekers en we praten met jullie omdat …’
‘BLA! Je klinkt net als die ene irritante persoon – iets met jullie slangachtige letter – die ene die continu praat over hoe draken behandeld moeten worden maar nooit heeft gevraagd wat wíj nu eigenlijk willen,’ zei de draak.
Vergeleek hij me nou zojuist met Sylvana?
Dit moest wel een nachtmerrie of iets dergelijks zijn. Of ik had weer bedorven appelsap op.
‘Goed, jij bent hier voor een reden,’ zei de draak. ‘Darzuh is honderd jaar te vroeg ontwaakt en heeft een rothumeur.’
Dat klonk bekend. ‘Bedoel je de verwoester van Alíra?’
‘Ja. En de verslinder van de tellipiürs, de Doem van Nemmer, de Schaduw des doods, de terreur van …’
‘Ja, oké. Ik snap het,’ zei ik. Op school en in de bieb stonden er zat boeken over Darzuh. Hij had zelfs een pagina op Wikipedia. Dat ding was millennia oud en als de draak alles op wilde noemen, zaten we hier nog wel even. ‘Was hij niet dood?’
De draak keek me met een vlakke blik aan. ‘Misschien had ik mijn sjamaan beter uit moeten kiezen. Jij weet duidelijk niets. Zo nu en dan vallen oudere draken wel eens in slaap voor duizend jaar. Darzuh heeft nog een eeuw te gaan en jij overtuigt hem om die honderd jaar uit te slapen.’
Ik voelde alle kleur uit mijn lichaam trekken. Verstond ik dat goed? Praten met de dodelijkste draak ooit? Mooi niet.
‘Zoek maar een ander. Of nog beter; doe het zelf. Waarschijnlijk luistert hij beter naar een andere draak,’ zei ik.
Er ging een trilling door de aarde. Een gitzwarte rookpilaar steeg op vanuit het ravijn. Dik. Walmend. Meurend naar zwavel.
De draak lachte; wat klonk als een vulkaan die zijn keel schraapte vlak voor een uitbarsting. De schaterlach bracht dan ook meerdere sintels met zich mee die op de grond uitdoofden. ‘Darzuh kent maar twee soorten wezens; zichzelf en zijn slachtoffers.’
‘Geweldig,’ zei ik
‘Blij dat je zo enthousiast bent. Als je vrijwillig met mij kwam praten, doe je dat ook maar met Darzuh. Als je weigert, eet ik je op, als je faalt, eet Darzuh iedereen op en als je slaagt overleef je het heel misschien. Tijd voor je gewaad. Hij moet je natuurlijk wel herkennen als een sjamaan. Ben je een jongen of meisje?’
Ik zat daar gewoon verstijfd op de grond. Toen de regering mij als drakenspreker rekruteerde, zei iedereen heel hoopvol; je praat zo graag, dus dat gaat je lukken. Dit is niet het soort praten dat ik graag deed. Waarom zat ík hier?
‘Jongen of meisje?’ herhaalde de draak.
Eigenlijk dacht ik iets in de trend van: kun je dat niet zien, rotbeest. Ik antwoordde met trillende stem; ‘meisje.’
‘Zo lastig te zien bij jullie.’ De draak wees met zijn staart richting een met as bedekte kist die ik eerder nog voor een steen aanzag. ‘Die moet je hebben.’
‘Maar …’
‘BLA! Doe gewoon wat je gezegd wordt en doe het nú,’ bulderde de draak.
Met een zucht opende ik de kist en haalde er een flinterdun, wit jurkachtig gewaad uit. Ik wist niet zeker of dit nou daadwerkelijk een sjamanengewaad of een offerjurk was. Onderin de kist lag een hoofdtooi met namaak pauwenveren. Ik kreeg langzaamaan het vermoeden dat het uit een carnavalswinkel kwam.
‘Hup. Omkleden,’ zei de draak. Zijn kop hing vlak achter me en zijn adem prikkelde mijn nek.
‘Als jij dan even de andere kant op kijkt …’ Ik hoorde de irritatie in mijn eigen stem.
‘Waarom? Ik val niet eens op veredelde apen. Goed dan. Maar schiet op. Voordat Darzuh ons allebei op komt eten,’ zei de draak. Hij draaide zijn kop weg.
‘Bla,’ mompelde ik, terwijl ik me langzaam omkleedde.
‘Wat zei je daar?’ De stem van de draak klonk als een naderende donderstorm.
‘Niks.’ Ik worstelde een beetje om de belachelijke tooi vast op mijn hoofd te krijgen.
Het goedkope verkleedkostuum zat voor geen meter. Veel te strak rond de taille, maar te breed bij de schouders. Tot slot eindigde de jurk bij mijn knieën terwijl het authentieke historische gewaad toch echt tot aan de grond kwam. Nog niet te spreken over de tooi die continu scheef stond en de helft van de veren hing slap.
En Darzuh moest me aanzien voor een sjamaan van vroeger? Dat kwam dus écht niet goed.
‘Ik zie er belachelijk uit.’ Ik vouwde mijn armen over elkaar en leunde tegen de steen naast de kist. Misschien vond Darzuh me te grappig om op te eten. Misschien. Hopelijk …
‘Ha. Dan had je jezelf daarnet eens moeten zien. Ga daar naar beneden.’ De draak wees met zijn staart naar een dun, kartelig pad dat langs de klifwanden naar beneden liep. ‘Denk eraan, overtuig Darzuh om weer terug in slaap te gaan. Als hij de 1000 jaar afmaakt, is hij vast minder humeurig.’
‘Hoe overtuig ik hem?’ Nog belangrijker; hoe overtuigde ik mezelf om die helse afgrond in te gaan?
‘Geen idee. Bedenk maar iets. Er ligt ook nog een fakkel in die kist. Die ga je daar beneden nodig hebben,’ zei de draak. ‘Succes. Mogen de vlammen van de Gouden Draak je pad verlichten enzo.’
Ik slikte en daalde af. Op weg naar de diepte.
*
Met alleen het licht van een fakkel die een oranje gloed op de kartelige, roetzwarte rotswand wierp, daalde ik af naar de bodem van het ravijn. Het looppad was amper een meter breed. Steentjes braken af naast mijn voet en tuimelden de diepte in.
Met elke stap zag ik mijn voeten donkerder en donkerder worden. In al deze oneindige duisternis zag ik nog niets dat maar enigszins op een einde leek. Of een draak. Ik rook hem echter wel; zijn penetrante beestachtige geur, doorspekt met zwavel.
Op een gegeven moment kwam ik een oude gevechtshelikopter tegen. Het legervoertuig zat voor de helft in de rotswand geperst. Er stond met roodgeverfde letters; ‘de draken zullen branden’ op. Een relikwie van operatie Drakendoder. De draken stonden inderdaad in vuur en vlam. Het deed ze alleen niets.
Ik perste mezelf langs de helikopter en op dat moment hoorde ik het.
Ik stond doodstil.
De diepte ademde lucht in en uit in een stabiel ritme. Zweet parelde op mijn voorhoofd. Ik voelde mijn binnenste al vlammen. God, ik wilde terug!
Maar dat deed ik niet. Ik ging verder.
Het pad bracht me een grot in. Twee stalactieten kromden omlaag als slagtanden.
Iets scherps sneed in mijn voet. Geschrokken deed ik een stap achteruit.
Het was de scherf van een schaal. Aan de binnenkant was het gelig en vlak. De buitenkant had de kleur van oud bot. Er lagen meer van dit soort scherven.
‘Een ei,’ mompelde ik met enige verbazing. Iedereen wist dat draken uit eieren kwamen, toch waren ze extreem zeldzaam. De meeste mensen zagen er nooit een. Verzamelaars betaalden fortuinen voor zelfs de kleinste splinters van een drakenei. Misschien dat ik op de terugweg er wel eentje meepakte.
Als ik nog terugkwam tenminste …
De grotgang liep in een spiraal naar beneden. Ik wrong me tussen stalagmieten en nauwe doorgangen door. Een kleine donkere gedaante schoot piepend langs mijn benen.
Met elke stap klonk de ademhaling van het beest luider. Net de motor van een immense fabrieksmachine.
De gang verbreedde totdat hij uiteindelijk wijd genoeg was om vier olifanten doorheen te loodsen. Mijn voetstappen weergalmden hol. Het licht van de fakkel wierp een oranje schijnsel om me heen. Ik kon de zijmuren niet eens meer zien. Ik zag wel de muur vlak voor me.
Mijn pad liep dood.
Een flink deel van de rotswand gleed omhoog. Ik zag mezelf weerspiegeld in een immens oog dat leek op gesmolten koper in een glazen bol met een zwarte, glanzende parel in het midden.
Ik vergat te ademen. Enkele secondes lang stond mijn hele lichaam stil, terwijl ik toekeek hoe het oog zich steeds verder van me verwijderde en ik beter zicht kreeg op een levende berg vol met schubben, hoorns, tanden en klauwen.
Darzuh!
De verschrikking der verschrikkingen zat op zijn achterpoten. Zijn lichaam – grotendeels gehuld in duisternis – torende boven me uit. Zijn ogen glommen als edelstenen, terwijl hij op me neerkeek.
‘Wat mot je, jonkie?’ bulderde de immense draak met het stemgeluid van duizend orkanen.
Veel van zijn horens waren gebroken. Op zijn schubbenpantser zaten legio krassen en op zijn zij zat een litteken waar ík op zijn minst drie keer in paste.
‘Uhm, ik …’
Iets gleed langs mijn zij – iets dat van schuurpapier leek te zijn gemaakt. Een nieuwe draak dook plotseling naast me op; het kleinste draakje dat ik ooit had gezien. Misschien net ter grootte van een scooter. Het jong cirkelde om me heen en bekeek me nieuwsgierig. Hij snoof aan mijn benen en maakte een laag piepgeluid. Doordat al mijn aandacht naar Darzuh uitging, had ik niet door dat dit kleintje op me af kwam sluipen.
‘Een kind?’ breng ik vol verbazing uit. Alle draken die in de stad kwamen, waren meestal hun eerste eeuw al gepasseerd. Dus ik zag of sprak nooit draken die jonger waren dan ik zelf. Ik schatte hem hooguit een paar weken oud.
‘Oh, hij …’ begon Darzuh. ‘Dat kan ik uitleggen. Als een mannetjesdraak als ik zich verveelt en wil zien of hij het nog in zich heeft, zoekt hij een vrouwtjesdraak en verdomme, het was gewoon even een keer voordat ik in slaap viel. Dan komt dat kreng me wakker maken om dat jonkie bij me te dumpen en verwacht dat ík hem ga opvoeden!’
Ik ben even met stomheid geslagen.
‘Daarom bent u honderd jaar te vroeg wakker geworden?’
‘Jonkies van tegenwoordig. Traag van begrip. Ik ben wakker gemaakt potverdikke! Vrouwtjes met hun verwachtingen …’ Hij schudde zijn kop. Ik hoorde al zijn nekwervels kraken en dat – dát – was een akelig geluid dat rillingen over mijn ruggengraat joeg. ‘Dus, wat is jouw verhaal jonge sjamaan?’
Wacht – dat carnavalskostuum werkte?
Op dat moment zag ik Darzuh pas écht. Hoe groot hij ook was, hij zag er niet naar uit alsof hij me iets aan wilde doen. Gewoon een uit de kluiten gewassen oude man in monsterverpakking.
‘Een draak ontvoerde me en dwong me met je te gaan praten. Hij wil dat je weer gaat slapen,’ zei ik.
‘Rotjonkie. Elke keer dat ik even een oogje opendoe, staat die nieuwe generatie ‘draken’ – als je ze nog zo kunt noemen – zich bovenaan dat ravijn druk te maken. Geen wonder dat deze hele planeet naar de haaien gaat,’ zei Darzuh. ‘Laat mij oud en humeurig zijn in vrede.’ Hij leunde achterover. Zijn rug kwam tegen de andere kant van het ravijn. Door de botsing rommelden de rotswanden.
Het plafond van de grot scheurde boven me. Een stalactiet viel naar beneden. Ik sprong naar voren. De stenen tand des doods spatte vlak naast me uiteen.
‘Pas op daar, jonkie. Buiten is het veiliger voor je. Geen zorgen, ik bijt niet,’ zei Darzuh.
Ik krabbelde overeind en veegde de namaakveren uit mijn gezicht. ‘Dus u gaat niet alle mensen en draken opeten?’
‘Ha. Wat een verhalen ze vertellen tegenwoordig. Nee joh, alles wat je over mij gehoord hebt, is behoorlijk opgeblazen. Goed ik heb misschien wel een ruig verleden hier en daar, maar als je zo lang leeft als ik ontkom je niet aan de donkere periodes,’ zei Darzuh. ‘Ik word er zo moe van dat de jonkies me continu neerzetten als een of andere boeman en voor mij willen beslissen wanneer ik wel of niet slaap.’
‘Dat snap ik helemaal,’ zei ik meteen. ‘Iedereen zegt me altijd maar wat ik moet doen. Ik mocht mijn studie niet afmaken, omdat ik met draken kon praten. Op mijn vrije dag moest ik op komen draven om een draak te laten vertrekken en dan dwingt die draak mij om u in slaap te brengen. Iedereen verwacht continu van me dat ik mijn leven voor hun weggooi omdat ik toevallig een gave heb.’ Ik balde mijn vuisten en voor mijn gevoel stond ik als een klein kind dat haar zin niet kreeg te krijsen, maar nu het eruit kwam, kwam het er ook echt allemaal uit ook. ‘Ik. Ben. Het. Beu.’
Zo kwam het dat ik daar op de bodem van een ravijn te midden van een desolaat landschap een gesprek voerde met de grootste en oudste draak ter wereld. We zaten een goede twintig minuten te babbelen totdat we aankwamen bij Darzuh’s grootste vergissing ooit.
‘Destijds had ik iets te veel olifanten gegeten en ik kwam klem te zitten in de vulkaan op het eiland Alíra,’ vertelde Darzuh. ‘Ik wurmde me los, maar daarmee kwam de vulkaan potverdorie tot een uitbarsting. Ik probeerde de jonkies op het eiland te helpen, maar ze vonden mij enger dan de lava en ze sprongen … Rare jongens die Alíranen. Mijn broer vond me te soft toen ik hem vertelde dat ik de jonkies probeerde te redden.’
Ik luisterde aandachtig, terwijl Darzuh’s zoon met zijn kop op mijn schoot lag. Ik krabde het drakenkind achter zijn oor, maar kreeg niet het idee dat hij dat voelde door zijn ruwe schubben. ‘Is iedereen een jonkie voor u?’
‘Iedereen jonger dan de dinosaurussen wel, ja. Ik ben oud.’ Hij lachte bitter. Hij bewoog zijn klauw langzaam heen en weer, alsof hij iets weg probeerde te wuiven. Plotseling staarde de draak omhoog in het luchtledige. ‘Zelfs voor een draak. Iedereen die ik kende is al dood. Mijn lichaam voelt ook niet meer aan zoals ooit. Alles om me heen lijkt en ruikt ook anders … verkeerd. Alsof ik hier al niet meer thuishoor.’
‘Met je zoon heb je toch weer iets moois dat je op kunt bouwen?’ vroeg ik hem. Ik wist niet dat draken zo diepzinnig konden zijn. Tot vandaag geloofde ik dat ze weinig meer deden dan eten, slapen en verwoesten.
‘Daar ben ik niet de juiste persoon voor. Ik ben veel dingen geweest in mijn leven. Een goede vader hoort daar niet bij. Bovendien, ik denk niet dat ik no … Waarom zorg jij niet voor hem?’ vroeg Darzuh.
Hij gooide zijn vraag er zo snel en plots uit dat ik even met een mond vol tanden zat.
‘Ik?’
‘Ik geloof niet in toeval. Alle dingen keren in de natuur op de een of de andere manier altijd weer terug. Als een soort algoritme dat alles lijkt te bepalen. Onze ontmoeting hoorde zo te zijn. Wij kunnen elkaar helpen met onze problemen. Als jij ook bereid bent voor jezelf op te komen,’ zei Darzuh. Hij glimlachte al zijn tanden bloot. Een stuk slagtand brak af en kletterde langs zijn geschubde lichaam naar beneden.
Ook ik glimlachte.
‘Laten we dan maar meteen beginnen.’
*
Als eerste namen we de brutale draak boven aan het ravijn te grazen.
Met een hels gebrul klauwde Darzuh zichzelf – met mij en het jonge draakje op zijn rug – uit het ravijn. De rode draak probeerde zich piepend uit de vleugels te maken, maar Darzuh zette hem goed vast met zijn klauw.
‘Spaar me alstublieft,’ smeekte de draak. Hij krabbelde met zijn klauwen over de grond. Er kwam veel gruis en as omhoog. Hij kwam geen meter vooruit. ‘Ik doe alles wat u zegt.’
‘Doe liever wat ík zeg.’ Ik klauterde langs Darzuh’s arm naar beneden. Ik schaafde mijn benen en onderarmen aan zijn ruwe schubben, maar negeerde dat volledig. ‘Je hebt niet het recht zomaar iemand te ontvoeren. Weet je wat voor doodsangsten ik heb doorstaan door jou?’
‘Ehm, sorry?’ piepte de rode draak. ‘Mijn vrienden en ik zijn gewoon bezorgd over wat er zal gebeuren wanneer Darzuh weer wakker is. Kijk dan hoe groot en eng hij is, hij gaat ons allemaal verslinden.’
‘Ach, wees niet zo’n drama queen,’ zei ik tegen hem.
‘Een wat?’ zeggen de draken tegelijkertijd.
‘Een watje.’
‘Ahh.’
‘Darzuh wil alleen dat jullie hem met rust laten,’ zei ik.
‘En dat jullie voortaan de mensensteden vermijden,’ voegde Darzuh daaraan toe. ‘Er is ruimte zat. Vertel dat aan je vrienden. Nu wegwezen, uk.’ Hij haalde zijn klauw van de rode draak af die het verzoek van Darzuh meteen inwilligde en het hazenpad koos.
Ik keek toe hoe hij noordwaarts vloog en tussen de wolken verdween.
‘Daar zijn we mooi vanaf,’ zei ik opgelucht.
‘Zeg dat wel. Wat een snotspuwer. Totaal geen besef van de wereld om hem heen,’ zei Darzuh. ‘Wat doen we nu?’
‘Een gesprek beginnen met een zekere jongedame,’ zei ik. ‘Sylvana Plasmans. Over een paar uur begint haar toespraak over draken op het marktplein van Steilburg. Laten we even haar aandacht opeisen.’
Darzuh bestudeerde zijn lichaam. ‘Dat gaat wel lukken, denk ik. Klim maar weer omhoog.’
Met een aanloop die de aarde deed trillen en het uitslaan van zijn vleugels, kwam Darzuh los van de rond. Het viel me nu pas op hoe gerafeld zijn vleugels waren.
Onderweg vertelde ik hem over de wereld en over de veranderingen van de laatste 900 jaar – voor zover ik die wist. Ik leerde hem over wolkenkrabbers, grote fabrieken en auto’s. Over smartphones en het internet en over moderne winkelstraten.
Hij maakte kennis met vliegtuigen toen hij plots moest uitwijken voor een Boeing.
Darzuh staarde bijna de hele reis gebiologeerd naar beneden.
‘Niet te geloven. Mensen hebben goed geboerd,’ zei hij. ‘Jullie leven als een bliksem, maar slaan mooi in.’
In elke nederzetting waar we overheen vlogen brak paniek uit. Op een gegeven moment vlogen er twee straaljagers naast ons. Ze droegen zware bommen onder hun vleugels. Ik slikte, maar Darzuh draaide zijn nek en wierp de piloten een waarschuwende blik toe. Daarna namen de straaljagers afstand.
Het duurde lang voordat we eindelijk Steilburg bereikten. We cirkelden om het stadscentrum heen en ik ving een glimp op van het plein waar Sylvana met haar perfecte jurk en haar perfecte haar die haar perfecte lichaam complimenteerde, stond te preken als één of andere geloofsfanaticus. Nou zag ik haar niet echt, maar ik kende haar stijl.
Darzuh zag een landingsmogelijkheid en dook.
De twee straaljagers cirkelden om hem heen.
Darzuh moest zich tussen de flatgebouwen persen om te kunnen staan zonder mensen te verpulveren. Hij zette me af aan de rand van het marktplein met zijn klauw. Het eerste dat ik zag was de menigte aan mensen en die wijdogige blikken van verbazing, schok en angst. Menig man verloor de controle over zijn blaas.
Er ontstonden leegtes in de menigte toen steeds meer mensen zich uit de groep worstelden. Een tiener nam een foto met zijn telefoon en ging vervolgens helemaal in zijn apparaat op.
Zodra ik een enkele stap zette, weken de mensen uiteen. De zoon van Darzuh volgde me. Hij sproeide wat vonkjes in het rond en paradeerde als een trotse haan.
De enige die nog enigszins actief was in de groep was de nieuwsploeg die gretig stond te filmen.
We liepen in een rechte lijn op het podium af waar Sylvana op ons wachtte met een nerveuze lach op haar gezicht.
‘Ik ben zoals u weet een groot drakenvriend en …’
‘Bla!’ riep ik haar toe. ‘Je zegt van alles over draken en spreekt continu voor hen, maar je hebt geen flauw idee over hoe ze zijn, hoe ze hun leven willen leiden en wat ze nu eigenlijk willen. Het enige waar jíj voor hebt gezorgd met je eindeloze gewauwel is dat jonge mensen verplicht worden om hun leven weg te gooien als drakensprekers.’
‘Ik …’ begon Sylvana.
‘Ja, jij ja.’ Ik liep naar de rand van het podium en keek recht in de camera van de nieuwsploeg. Ik legde mijn hand op het hoofd van de jonge draak. ‘Ook ik was zo een drakenspreker en ík neem ontslag. Van nu af aan verklaar ik dat drakenspreker een vrijwillig beroep wordt en ik ga mijn dromen nastreven. Ik ga voor deze jonge draak hier naast me zorgen, zodat we onze band met draken écht kunnen versterken.’
Ik keek naar Darzuh. Hij knipoogde, maar keek ook … gepijnigd?
‘Dat vind ik een heel goed idee,’ zei Sylvana. Zoals altijd klonk haar stem zoet als honing, maar smaakte naar bitter vergif. Ze sloeg haar handen ineen en liep op haar negen centimeter hoge hakken naar me toe. Met een schuin oog zag ik haar bezorgde blikken naar Darzuh werpen. ‘Dit meisje heeft natuurlijk een heel mooi punt. Vanaf nu zal ik ernaar streven om haar wensen werkelijkheid te laten worden.’
Dus een berg van een draak was alles wat ik nodig had om dat kutwijf te overtuigen? Misschien liep deze dag dan toch nog niet zo slecht af.
Een donderend gekreun vloog over het plein.
Geschokt keek ik naar Darzuh. Hij leunde volledig op twee flatgebouwen en drukte één van zijn klauwen tegen zijn borstkas. Vanuit zijn keel kwam een diep gehijg.
‘Geen zorgen, jonkie. Het gaat wel.’ Darzuh herstelde zich. ‘Gewoon oud zeer. Kijk maar eens hoe fit jij bent over … Verdorie, hoeveel millennia tel ik eigenlijk?’
Iedereen keek me vragend aan.
‘De draak zegt dat hij niemand op gaat eten,’ vertaalde ik voor ze. Ik dacht er nog een mooie ‘voorlopig’ aan toe te voegen, maar liet dat toch maar achterwege.
Er verschenen wat nerveuze glimlachen hier en daar.
‘Ik denk dat jij je wel gaat redden. Het ga je goed kleintje.’ Darzuh toonde iets dat volgens mij voor een glimlach door moest gaan.
Ik sprong van het podium af en rende naar hem toe. ‘Wacht even, ga je nu al? Waar ga je heen?’
‘Ergens waar ik nog niet eerder ben geweest.’
Ik herkende zijn beweging en greep snel een lantaarnpaal vast.
De rest van de mensen was minder bekend met drakengedrag en kreeg de volle laag van de tyfoon die de draak schiep toen hij opsteeg.
Toen Darzuh wegvloog, blokkeerde hij de zon. Ik bleef kijken totdat de zon terugkwam en Darzuh naar de grond stortte.