Op het scherm zie ik de aarde snel kleiner worden. Ik ben op weg naar een mijnbouwplaneet. En toch kan ik mijn lachen niet onderdrukken.
‘Waar lach je om?’ vraagt de man naast me.
‘Ik ben veroordeeld tot honderdentienduizend jaar dwangarbeid,’ weet ik uit te brengen. ‘Man, alsof ik zo lang leef.’
Nahikkend denk ik terug aan hoe het allemaal begon. Het kwam door die stomme antenne. Ik vervloek Carlos en zijn dumpwinkel.
Tevreden keek ik naar het resultaat van mijn geknutsel. Op de reling van het balkonnetje prijkte een wonderlijke constructie die in niets leek op een schotelantenne. Mijn tevredenheid sloeg meteen om in twijfel. Was het wel een antenne? Nou ja, eerst moest ik de kabel maar eens aansluiten op de tv. Ik viste de losse connector, die Carlos van Dump Universe er gratis bij had gegeven, uit de verpakking. Die moest op het snoer, want de Chinese connector leek niet van deze wereld. Vreemd eigenlijk, dat had je bij geen enkel ander product uit China. Dus misschien kwam het ding wel helemaal niet uit China, maar uit Noord-Korea of zo. Nou ja, het deed er niet toe.
Gelukkig had ik ervaring met dit soort klusjes. Na het wegknippen van de vreemde connector zag ik dat het om een redelijk standaard type coaxkabel ging, zij het een dunne. Ik wikkelde tape om de kabel op de plek waar hij in de connector geklemd moest worden. Daarna soldeerde ik de draadjes aan de pennen die op het bijgeleverde briefje stonden afgebeeld. Toen alles klaar was, sloot ik de connector aan op mijn tv.
Gespannen selecteerde ik de juiste ingang. Geen beeld, alleen ruis. Verdikkie, daar had je het weer met die goedkope troep. Waarom trapte ik daar nou altijd in? Omdat ik geen geld had voor het dure spul, simpel. Ik keek in de doos of ik een handleiding over het hoofd had gezien. Er lag een briefje op de bodem met tekeningen van kleine, bolle poppetjes. De antenne herkende ik meteen, dus ik zat op de goede weg. Het laatste plaatje toonde iets dat een afstandsbediening zou kunnen zijn.
Ik keerde de doos binnenste buiten, maar geen spoor van een afstandsbediening. Net toen ik me op de bank wilde laten vallen, hoorde ik een piepje. Het kwam uit de stapel met opvulmateriaal, stukken gevouwen karton. Ik vouwde alle kartonnen origami open tot ik iets zwarts op de grond zag vallen. Het leek wel een haltertje, een staafje met twee bolle uiteinden, die echter niet helemaal hetzelfde waren. Op de meest ronde bol zag ik een rood lampje knipperen.
Uit mijn ooghoek zag ik dat er beeld op het scherm was verschenen. Het toonde het zwarte staafje aan de linkerkant en Chinese tekens aan de rechterkant. Het volgende beeld toonde het staafje ongeveer dertig graden naar rechts gekanteld. Aan de rechterkant van het scherm schoven langzaam plaatjes omhoog. Dan een beeld met het staafje naar links gekanteld en plaatjes die naar beneden liepen. Kennelijk keek ik naar een spoedcursus voor het gebruik van de halter.
Uiteindelijk bleek de bediening heel eenvoudig. Alleen het kiezen van kanalen was nog niet behandeld, maar dat kon ik later uitzoeken. Eerst wilde ik eens oefenen met dit kanaal. Ik koos een plaatje uit de rij. Er verscheen een scherm met andere plaatjes. Dat ging een poosje zo door tot ik in een scherm met kirby’s terecht was gekomen. Of nee, hoe heetten die poppen ook alweer, firby’s, nee furby’s, dat was het. Mijn nichtje had er een. Ik koos een blauw-witte.
Het scherm toonde nu een furby in een vogelkooitje dat op een console stond. Ernaast stond een vreemd figuurtje dat zelf ook op een pop leek. Ik moest aan master Yoda denken uit de oude Star Wars films. Hij wees naar de kooi en zei iets dat ik niet goed kon verstaan. Het klonk als ‘saai mahan’. Daarna zei het wezen nog ‘toek’ en ‘sin’. Het bleef maar naar het kooitje wijzen. Ik wilde terug naar het vorige scherm, maar dat lukte niet.
Ik besloot eerst eens een kop koffie in te schenken. Maar toen ik naar mijn aanrechtblokje liep, hoorde ik geschreeuw. Omkijkend naar de tv zag ik dat het gezicht van Yoda nu het hele scherm vulde. Hij wees met een priemende vinger naar me en riep iets dat klonk als: ‘toemaja tikban dikki’. Bedremmeld liep ik terug naar de afstandsbediening.
Meteen zoomde het beeld uit en begon Yoda beurtelings op een groene en een rode cirkel te wijzen, die rechtsboven in beeld stonden. Ze waren me nog niet eerder opgevallen. In beide cirkels stonden Chinese karakters, althans daar leek het op. Yoda wees de cirkels beurtelings aan. Bij de rode zei hij ‘toek’ en bij de groene ‘sin’. Hij bleef dat herhalen terwijl hij tussendoor steeds even in de camera keek.
Het was me duidelijk dat ik één van de twee cirkels moest kiezen. Maar ik had geen idee wat ze betekenden. In China was de betekenis van rood en groen precies andersom als in het Westen, rood was doorgaan en groen was stoppen. En bij software was het gebruikelijk dat de laatste optie annuleren was, dus dan moest de bovenste optie, de rode, bevestigen betekenen. Ik klikte op de groene, want ik wilde terug naar het vorige scherm.
Alleen ging ik niet terug. In plaats daarvan deed Yoda een stap naar voren en maakte breed grijnzend een gebaar van handen schudden. Hij draaide zich half om, pakte het kooitje en liet het vervolgens aan me zien. Hierna verscheen een tekst in beeld en een bedrag. Ik schrok me kapot. Bijna twintigduizend, dat zou ik nooit kunnen betalen. Maar misschien was het een bedrag in Chinese valuta, dat zou wellicht schelen. Nou ja, ik wilde helemaal geen furby, hoe goedkoop die ook was. Ik moest gewoon annuleren. Het scherm werd echter zwart.
Ik stond nog verdwaasd met de afstandsbediening in mijn hand, toen de deurbel ging. Ik keek naar de klok. Wie kon er op dit tijdstip aanbellen? Door het spionnetje zag ik een man in een uniform, die een doos in zijn hand hield. Ik had toch niets besteld? Maar wacht, het kon voor de buren zijn.
De man grijnsde en vroeg ‘Andes Mutar, sin?’ Ik knikte, want het leek op mijn naam. De man stopte de behoorlijk grote doos in mijn handen en hield me daarna een apparaat voor. Ik zette de doos op de grond en pakte het apparaat. Moest ik een handtekening zetten? Ik keek de bezorger vragend aan. Die lachte weer breed en zei ‘djada men, sin’, waarbij hij zijn duim op het schermpje legde. Ik deed hem na. Het apparaat tingelde en het scherm werd groen. De man maakte een diepe buiging en vertrok zonder iets te zeggen.
Ik ontwaakte uit een soort sluimer en keek naar de doos. Had ik die wel aan moeten nemen? Ik had immers niets besteld. Ik begon steeds meer te balen. Hoeveel gevallen van dit soort oplichting had ik nu al opgelost voor mijn moeder? En dan nog trapte ik er zelf in. Ik overwoog wat me te doen stond. Niet openen en meteen terugsturen, dat was de aangewezen oplossing. Ik pakte de doos op en zette hem op tafel. Op het etiket stond niet veel. Een logo dat ik niet kende, met daaronder mijn naam, helemaal correct. Maar mijn adres ontbrak vreemd genoeg. Verder stond er helemaal niets op de doos. Dat betekende dat ik hem open zou moeten maken om het retouradres te vinden. ‘Shit, shit, shit’ riep ik gefrustreerd: . Uit de doos klonk een hoog geluid, dat me aan lachen deed denken.
Ik liep naar de keukenla om het kromme mesje te pakken dat ik gebruikte voor het opensnijden van verpakkingen. Ik was nog niet halverwege de naad aan de bovenkant, toen er een hoog stemmetje uit de doos klonk. Het klonk als ‘shit, shit, shit’. Ik schrok. Wat zat er in hemelsnaam in die doos? Het zou toch niet iets levends zijn? Voorzichtig ging ik verder, wat aanmoedigende geluidjes opleverde. Nadat ik het deksel had opengevouwen, klonk er een soort gejuich. Ik zag een kooi met daarin een paar grote ogen die me aankeken. Toen ik de kooi voorzichtig uit de doos tilde, zag ik dat het een furby was.
‘Krijg nou wat, wie ben jij?’ zei ik. Wat niet slim was, want een pop heeft geen verstand. Maar tot mijn verbazing herhaalde de furby wat ik zojuist had gezegd. Waarna het beest in lachen uitbarstte. Toen het eindelijk gekalmeerd was, keek het me een poosje aan.
‘Ayam,’ zei het, met een vingertje naar zichzelf wijzend. Daarna wees het naar mij. Ik was zo verbaasd dat ik een tijdje niets uit kon brengen. Er maalde van alles door mijn hoofd, onder andere de gedachte dat dit een levend wezen was en geen pop. Maar dat kon natuurlijk niet.
‘Ayam.’ zei het beest weer. Was het zichzelf aan het voorstellen? Dat moest ik testen.
‘Ayam,’ antwoordde ik, naar het beestje wijzend. Daarna wees ik naar mezelf en zei: ‘Anders’.
Het beestje herhaalde mijn naam. Daarna wees het op zijn geopende mond. Het had kennelijk honger, maar ik had geen idee wat zo’n beest at. Gelukkig wees het op de doos, waar nog een boekje in bleek te liggen. Ik bladerde het boekje door. Het was duidelijk een gebruiksaanwijzing voor de verzorging van furby’s, opgesteld in het allerbelabberdste Nederlands. Ik kwam bij een bladzijde met een etende furby. Hij was bezig een soort selderijstengel naar binnen te werken. De tekst was niet heel verhelderend, maar ik begreep dat het een planteneter was. Vlees en zeep waren uit den boze, dat werd me ook duidelijk. De afbeelding die een furby liet zien die een soort hamster opat, werd gevolgd door een afbeelding van diezelfde furby met een heleboel andere furby’s. Wat kon dat betekenen? Werden ze door vlees tot elkaar gebracht?
Ik keek in de koelkast of er iets te eten was. Er lag nog een bos radijsjes. Ik sneed er één af en gaf hem aan de furby. Die rook er aan en veegde er over. Daarna gaf hij hem terug en maakte een gebaar van handen wassen. Wat zou hij bedoelen? Moest hij zijn handen wassen voor het eten? Of nee, ik wist het al, hij wilde zijn radijsje gewassen. Wat een proper diertje.
De furby nam een hapje van het gewassen radijsje en kauwde voorzichtig. Daarna lachte hij en propte het hele radijsje in zijn mond. Toen hij het op had, wees hij op zijn mond en riep: ‘Anders, anders, anders.’
‘Nee, je moet zeggen “ik wil eten, ik heb honger”.’
‘Eten, honger?’ zei het, duidelijk verstaanbaar.
Ik wist niet wat ik aan mijn fiets had hangen. Dit beestje pikte de taal in recordtijd op. Na de maaltijd moest ik maar eens gaan oefenen. Ik gaf hem nog vier radijsjes, die hij smakelijk verorberde. Vervolgens liet hij een enorme boer, waarna hij in zijn kooi rondtolde van het lachen. Eerlijk gezegd ging ik zelf mee lachen, ook al was “wie lacht om een boer is een ouwehoer” een van mijn gevleugelde uitdrukkingen.
Ik scharrelde intussen een oud plaatjesboek uit de kast waarmee ik zelf als kind had leren lezen. Daarna haalde ik de furby uit de kooi en zette hem op schoot. Zo begon ik aan de taallessen, waarvan ik op dat moment nog dacht dat ik er weken mee bezig zou zijn.
Na een uurtje taalles bleek dat Ayam niet alleen heel taalvaardig was, maar ook nog eens een goed stel hersens had. Hij had er geen enkele moeite mee om de getekende plaatjes naar de werkelijkheid te vertalen. Alleen de spiegel bracht hem in verwarring, hij deinsde terug bij het zien van zijn spiegelbeeld. Hij vroeg of het ook een raam was. Na mijn uitleg streek hij met zijn handjes over zijn spiegelbeeld, waarbij het leek of hij zich realiseerde dat er geen andere furby achter het glas zat.
Ik zette hem terug in de kooi, omdat ik boodschappen moest doen. Voor de furby had ik groenten en fruit nodig. Misschien kon ik dan ook weer eens een echte maaltijd voor mezelf maken. Ayam krulde zich op in de kooi en ging meteen slapen. Daar was ik blij om, want ik wist niet hoe goed hij er tegen zou kunnen om alleen te zijn.
Toen ik terugkwam, hoorde ik zijn gekwetter al voordat ik bij mijn voordeur was. Ik zag gelukkig niemand in de hal, want officieel mocht ik geen huisdieren hebben. Dat moest ik hem dus afleren. Binnen zag ik dat hij stond te dansen, terwijl hij naar zijn achterste wees. Ik tilde hem uit de kooi en toonde hem de wc.
Dat leek hem niet te zinnen. Hij liep naar het doucheputje waar hij poepte en pieste. Daarna keek hij me vragend aan. Ik pakte wat wc-papier en veegde zijn drolletjes op, die gelukkig nogal hard bleken. Na te hebben doorgetrokken, spoelde ik het dekseltje van de doucheafvoer schoon. Hij knikte instemmend en zei: ‘Goed zo, Anders.’
Voor het avondmaal maakte ik een macaronischotel met veel groenten. Voor Ayam zette ik een bordje neer met verschillende stukken groente en fruit. Wortel en appel vond hij het lekkerst. Ik liet hem ook een hapje macaroni proeven, maar dat spuugde hij meteen weer uit. Waarvoor hij zich overigens verontschuldigde.
Was ik tot nu toe al verbaasd geweest over het leervermogen van mijn furby, na het eten deed het beest er nog een schepje bovenop. Ik wilde naar het nieuws kijken en na het aansluiten van de oude coaxkabel lukte dat. Ayam leefde met elk onderwerp intens mee. Hij klapte enthousiast bij een item over de bloembollenexport, greep zich angstig aan me vast bij beelden over geweld in het Midden-Oosten, juichte mee met de voetbalsupporters en huiverde bij het weerbericht.
‘De lente zet nog niet echt door,’ zei hij.
Tijdens het zappen raakte hij steeds meer opgewonden. Zijn leergierigheid was zo groot dat hij alles tegelijk wilde zien. Maar bij een programma over seksuele problemen viel hij ineens helemaal stil. Er was een vrouw met ontbloot bovenlichaam in beeld, royaal bedeeld in de borstensector, wat me de uitspraak “jemig, wat een kanjers” ontlokte. Ayam nam het gelukkig niet over. Hij keek beurtelings naar mij en de vrouw, waarna hij een handje in mijn overhemd stak om te voelen.
Ik legde hem uit hoe het zat, eerst de geslachtelijke voortplanting en later de seksuele genoegens. Voor het eerst in mijn leven kon ik dat doen zonder een rooie kop te krijgen. Wat misschien niet zo vreemd was omdat Ayam geen mens was. Tegen een eekhoorn of een hond had ik ook vrijuit kunnen praten. Maar aan de andere kant was Ayam wel net zo slim als een mens. Of misschien zelfs slimmer, wat ik geen prettige gedachte vond.
Op het scherm waren nu flitsen van een jong stel in allerlei standjes te zien. Ayam keek er gebiologeerd naar. Toen het programma afgelopen was, zat hij een poosje stilletjes voor zich uit te staren. Ik vroeg wat hem dwars zat.
‘Doet het geen pijn, Anders?’ vroeg hij.
Ik vertelde hem dat het normaal gesproken juist erg prettig was, een fijn gevoel, hoewel ik er zelf helaas nog geen ervaring mee had. Hij keek me met open mond aan, zodat ik vroeg hoe het bij furby’s ging.
‘Het gaat helemaal niet zo, wij doen het niet samen, maar alleen. Het gaat vanzelf door het eten van verboden vruchten. En het doet heel erg pijn. Ayam wil het niet.’
Ik schrok van zijn emotionele reactie. Dat domme voorlichtingsfilmpje had hem verdrietig gemaakt. Hij drukte zich tegen me aan en ik hield hem met beide handen vast. Vreemd dat ze niet aan geslachtelijke voortplanting deden. Kwam dat eigenlijk wel voor bij zoogdieren? Hoe heette het ook alweer, het was iets met “auto”. Misschien moest ik toch eens met mijn furby bij de universiteit langs.
Het liep intussen tegen tienen. Ik was doodop. Van nieuwe indrukken kon je erg moe worden. En daarvan had ik er deze dag heel veel gekregen. Ik zei tegen Ayam dat het tijd was om te gaan slapen. Hij knikte alleen maar stilletjes. Nadat ik hem in zijn kooi had gezet, krulde hij zich meteen weer op. In bed lag ik een poosje te woelen. Ayam had het over verboden vruchten gehad. Morgenochtend zou ik proberen te achterhalen welke dat dan waren. Want ik moest voorkomen dat hij pijn zou lijden.
Ik werd wakker van een zacht gejammer, dat af en toe overging in harde uithalen. Geschrokken knipte ik het licht aan, het was nog donker buiten. Snel liep ik naar Ayam. Die lag jammerend te kronkelen in zijn kooitje. Ik wilde hem oppakken, maar hij maakte een afwerend gebaar met zijn handjes.
‘Niet doen, Anders, niet aanraken. Au, het doet pijn.’
‘Maar wat is er dan met je, Ayam? Oh, God, je zit helemaal onder de bulten.’
Zijn lijfje zat vol met zwellingen, het arme dier was doodziek.
‘Wat heb je, Ayam? Je gaat toch niet dood, hè? Heb je iets verkeerds gegeten?’
Na die laatste vraag hield Ayam op met kronkelen om me aan te kijken. Daarna knikte hij en wees op iets dat vlakbij de kooi lag. Ik zette mijn bril af om het van dichtbij te kunnen bekijken. Het leek wel, nee verdraaid, het was de staart van een muis, met een stukje achterlijf en een pootje er nog aan. Ik keek Ayam vragend aan. Hij knikte weer.
‘Verboden vruchten, Anders.’
Shit, ze mochten geen vlees, en geen zeep of zoiets. Wat moest ik doen? Het nachttarief van een dierenarts zou ik nooit kunnen betalen. Toch vroeg ik het.
‘Moet ik je naar een dokter brengen, Ayam?’
‘Niet nodig, Anders. Het gaat vanzelf over. Maar je moet wel heel veel eten halen.’
Ik knikte maar eens, zijn opmerking drong niet echt tot me door. Ik bleef bij hem zitten. Het gejammer en de uithalen gingen door. Geleidelijk begon ik weg te dommelen. Ik zei tegen Ayam dat ik in mijn bed ging liggen en dat we wel verder zouden zien als het licht was.
‘Als het licht is, ben ik weer blij, Anders. Geen zorgen.’
Het kwam er piepend uit, wat me deed twijfelen aan zijn geruststelling. Eenmaal in bed viel ik tegen mijn verwachting in nog vrij snel in slaap. Ik werd pas wakker toen het al licht begon te worden. Uit de woonkamer klonk gefluister. Van verschillende stemmen. Ik zat meteen rechtop. Voorzichtig liep ik naar de deur.
Behalve het kooitje zag ik echter niemand. Ik wilde de kamer instappen, toen ik mijn bloed voelde bevriezen. Het kooitje puilde uit. Ayam was helemaal opgezwollen. Of nee, dat was het niet.
‘Goedemorgen, Anders,’ zei een koor van stemmetjes.
Het duurde even voor ik kon duiden wat ik zag. De oogjes maakten alles begrijpelijk. Tien paar ogen keken me aan, de grote ogen van Ayam en kleine van, ja dat moesten wel jonkies zijn. Ayam had vannacht gejongd, het was dus een vrouwtje. Of nee, de voortplanting was ongeslachtelijk of hoe heette dat. Toch zou ik beter van “zij” dan van “hij” kunnen spreken.
‘Ayam, je bent moeder geworden, gefeliciteerd,’ riep ik.
‘Dank je, Anders. Misschien kun je ons nu redden, want de kleintjes groeien erg hard.’
Ayam had gelijk, het kooitje zat propvol, overal staken armpjes en beentjes door de tralies naar buiten. Ik maakte de sluiting van de bodem los en tilde de kooi voorzichtig op. Eén voor één rolden de kleintjes over de tafel, kirrend van de pret. Het zag er schattig uit. Ze gingen in een rijtje voor Ayam staan en keken me vragend aan. Toen ik niet meteen in actie kwam, wees Ayam op haar mond. De kleintjes deden haar na.
‘Blijf hier allemaal op tafel zitten,’ zei ik, denkend aan de muis, ‘en kom nergens aan, steek niets in je mond.’
In de keuken haalde ik mijn groentelade leeg. Zes uien, een halve bos wortelen, een halve komkommer en twee paprika’s. Dat zou toch wel even genoeg zijn? De knoflookbol legde ik terug. Op de fruitschaal lag nog een appel. Ik waste de komkommer en sneed die in plakken, zodat ze vast te eten hadden. De kleintjes keken er wantrouwig naar, maar toen Ayam op een plak begon te knabbelen, vielen ze aan.
Ik waste de rest van de groente en deed alles in een schaal, ook het wortelloof. Appelstukjes als versiering bovenop. Ik werd met gejuich ontvangen. In een razend tempo werkte mijn nieuwe huisfauna alles weg. Daarna moesten ze allemaal naar de wc. Ayam deed het voor. Ze waren wel erg zindelijk. Als er een drolletje lag, moest ik dat eerst weghalen voor de anderen wilden. Maar het was toch een stuk makkelijker dan een kattenbak.
Daarna wilden ze slapen. In overleg met Ayam besloot ik dat ze tijdelijk in de doos zouden slapen tot ik een geschikte behuizing had die hen tegen het risico van muizen kon beschermen. Zodra ze in de doos zaten, ging ik op zoek naar voedsel. Dat zou een probleem kunnen worden. Mijn budget was maar net toereikend om mezelf te voeden, dus waar ik eten voor de hongerige diertjes vandaan moest halen, wist ik even niet. Ik dacht aan mijn oom die een tijd gezworven had. Hij vertelde altijd dat je het beste naar de markt kon gaan. Er was genoeg afkeur die je zo mee kon nemen. De voedselbank was misschien ook een idee.
Op de markt ging ik meteen naar de kraam van Palijs. Kobus, die vroeger buschauffeur was geweest, kende ik via mijn ouders. Misschien kon hij me helpen. Helaas bleek Kobus overleden. De oude Jan Palijs zelf kwam naar me toe en vroeg waarom ik Kobus nodig had. Ik legde het uit.
‘Je boft, jongen,’ zei hij, ‘ik heb hier drie kisten met bloemkool, allemaal bruin, zoek de beste er maar uit.’
Ik laadde mijn AH-tas flink vol. Ik vroeg of er nog iets van beurs fruit was. Maar daar bleek het nog te vroeg voor. Jan zocht vier appels met een rotte plek voor me uit. Vandaag zou ik het wel even redden. Ik bedankte Jan en vroeg of ik nog eens langs mocht komen.
Thuis bleek dat de honger alweer toegeslagen had. Ik werd met luide hongerkreten begroet. Gelukkig bleken de furby’s niet allergisch voor bloemkool.
Terwijl de kleintjes enthousiast zaten te knabbelen, opende ik een envelop zonder opdruk, die ik in mijn brievenbus had aangetroffen. Het bleek helaas geen reclame, maar leek eerder op een factuur. De tekst was onleesbaar, maar de opmaak liet weinig te raden over. Rechts van drie regeltjes tekst stond het getal “20.000”. Het valutateken zei me niets. Maar onderaan stonden een bankrekeningnummer en een bedrag in euro’s. Ik hapte naar adem, steun zoekend bij de rugleuning van mijn bank. Bijna één miljoen euro.
Verslagen ging ik op de bank zitten. Dat kon toch niet waar zijn. En waar ging het eigenlijk over? De factuur verhelderde niets. Maar het getal “20.000” deed een belletje rinkelen. Dat had ik ook op het scherm gezien toen ik Ayam kocht. Ik keek Ayam aan.
‘Kost jij werkelijk een miljoen euro, Ayam?’
‘Ayam weet het niet. In onze eigen wereld kosten we niets. Maar hier zijn geen andere Lemmyin, dus misschien zijn we daarom duur?’
Slim dier, dacht ik.
‘Lemmyin? Is dat de naam van jullie soort?’
‘Ja, in onze wereld, Anders. Soms zijn er heel veel van ons. Dan gaan we bijna allemaal dood en zijn er weer heel weinig.’
Lemmingen, dat was het. Het waren een soort lemmingen. Om te beginnen fokten ze echt als konijnen. En als er beurtelings veel en weinig waren, dan moest dat iets met voedselschaarste te maken hebben. Maar het diertje was geweldig slim. Hoe kon het dat het zich niet had ontworsteld aan het rigide regime van de natuur? Ik vroeg het aan Ayam.
‘Het is de zon, Anders. Als die weg is, zoeken we naar verboden vruchten. En als we verboden vruchten eten, dan komen er meer Lemmyin.’
‘Dus als ik het goed begrijp,’ zei ik, terwijl ik mijn gedachten in het juiste spoor probeerde te krijgen, ‘dan voelen jullie misschien geen honger naar verboden vruchten als er ‘s nachts zonlicht op jullie schijnt.’
‘Ayam weet het niet. Anders moet het maar proberen.’
‘Blijf hier, kom nergens aan, kijk maar even televisie.’
Ik zette de tv aan en ging naar de kelder van het pand. In mijn kelderbox lagen nog een paar daglichtlampen, die ik achterover had gedrukt toen de wietplantage bij de buren werd opgerold. Ik had ze willen verkopen, maar ik durfde er niet mee te adverteren. Voor je het wist, stond je te boek als wietkweker. En mijn uitkering lag toch al onder vuur. Ik stopte de stekker van een lamp in het stopcontact. Een oogverblindend licht vulde de kleine ruimte, het deed gewoon pijn aan mijn ogen. Snel trok ik de stekker er uit. Daar moest ik nog iets op verzinnen, een indirecte opstelling wellicht.
Terug in mijn flatje hoorde ik flarden van kreten van de kleine furby’s.
‘Landgenoten’, ‘wij koningin der Nederlanden’, ‘het verheugt ons’
Het was de stem van koningin Juliana, uit de monden van de kleine furby’s. Nou ja, klein, ze waren alweer gegroeid. Als het zo doorging, waren ze morgen volwassen. Op televisie zag ik nog net hoe hare majesteit een lintje doorknipte, waarna allemaal karretjes met bloemen voorbij reden. Vast een documentaire van MAX.
‘Wai zain zeer vergenuegd mit dize daag,’ hoorde ik een furby zeggen met de stem van prins Bernard.
Ik wilde de tv op een ander kanaal zetten. Maar in de linker bovenhoek stond dat Pipo zo zou beginnen. Dat kon tenminste geen kwaad. In de keukenhoek zette ik de lamp op een kast. Voor alle zekerheid legde ik er een bakblik onder, want die dingen konden goed heet worden. Over het drooglijntje dat ik daar had gespannen, hing ik een dubbelgevouwen, wit laken. Het licht was nog steeds fel maar al flink getemperd. Als ik even wat meer tijd had, moest ik eens uitzoeken of ik de spanning kon halveren. Dat zou misschien beter te verdragen zijn en mogelijk ook veiliger.
Nu de furby’s naar Pipo zaten te kijken, kon ik mooi even een biertje drinken. Ik ging aan de keukentafel zitten en pakte het Stadsblad van vorige week. Op bladzijde drie stond een artikel over de miljonairsfair die over twee weken zou beginnen. Dit jaar was het kernthema “verantwoord omgaan met exotische dieren”. Ik legde de krant weg en dronk bedachtzaam van mijn bier, terwijl ik genoot van het uitzicht op het schitterende plan dat zich begon te ontvouwen.
Vreemd genoeg was ik helemaal niet zenuwachtig meer toen ik eindelijk achter mijn quasi-exotisch aangeklede tafel op de miljonairsfair zat. Dat kwam niet zozeer door de pillen die mijn huisarts had voorgeschreven, als wel door de carrousel van emoties waarmee de voorbereidingen voor dit moment gepaard waren gegaan. Het wachten op de entree van de eerste gasten was bijna een vakantie.
De kooitjes waren nog gemakkelijk geweest. Carlos van Universe Dump was met kooien op de proppen gekomen nadat ik hem ervan beschuldigd had dat hij de oorzaak was van mijn financiële ellende. Na een dagje poetsen met het middel dat Carlos erbij had gedaan, hadden de kooien precies de juiste, tropische uitstraling.
De nieuwe vriend van mijn moeder had me het inschrijfgeld geleend ondanks haar niet aflatende waarschuwingen dat hij het gegarandeerd kwijt was. Mijn vermoeden dat hij een onderwereldfiguur was, werd bevestigd toen hij me verzekerde dat mijn moeder me niet zou kunnen helpen als ik het niet terugbetaalde.
Dat alles zou echter niets geholpen hebben als ik niet de hulp had ingeroepen van mijn oude studievriend. Timothy was computerwizard en kunstenaar in één. Hij had niet alleen de door de organisatie van de fair vereiste documenten gemaakt, maar hij had ook nog op diverse plaatsen op het internet informatie gedumpt over de beestjes. Het was allemaal zo goed doortimmerd dat ik het zelf bijna geloofde. En zijn trouwpak was ook welkom geweest, al was het een maatje te krap.
Ik was door de organisatie neergepoot in een dubieuze uithoek met voornamelijk onbekende soorten kleinere dieren. De uitdossing van de verkopers, die mij met argwaan bekeken, was er niet minder om. Piekfijn verzorgde heren met de pretenties van filmsterren en slanke dames in sexy cocktailjurkjes drentelden om elkaar en hun fauna heen. Ik had nog weinig van mijn koopwaar laten zien, over elke kooi hing een fluwelen doek.
Net toen ik weer op mijn horloge keek, zag ik dat het tafereel omsloeg. Gesprekken werden afgebroken, lachjes bestierven in de lucht, koffiebekertjes verdwenen spoorloos. Iedereen stond ineens bij de eigen stand. De heren hesen hun broek op, trokken hun stropdas recht en brachten hun manchetten op de voorgeschreven lengte onder de mouwen van hun jasjes. De dames rangschikten hun decolletés en splitten, schoven armsieraden recht en haalden een hand door hun haar.
Ze hadden zich niet hoeven haasten. De afdeling met ocelots, agoeti’s en okapi’s trok de meeste aandacht. Slechts één stel was kennelijk niet op het grotere werk uit en liep onze kant op. De man leek me een goed geconserveerde zeventiger, die me vaag bekend voorkwam. De vrouw was andere koek. Ik vroeg me af of Brigitte Bardot indertijd ook op die manier alle ogen naar zich toe gedwongen had. Alleen was deze vrouw op alle fronten rijker uitgemonsterd. Ik vroeg me af hoe kort geleden ze haar achttiende verjaardag had gevierd.
Terwijl de man vooral leek te genieten van de aandacht die de vrouw trok, keek ze vluchtig naar de dieren op de tafeltjes. Halverwege leek ze het gezien te hebben. Ze legde een hand op de borst van de man, die knikte en zich omdraaide. Ze keek nog één keer om en zag toen mijn fluwelen doeken.
Zonder haar man te waarschuwen, liep ze snel naar mijn tafel. Haar stem bestendigde mijn totale betovering alleen maar.
‘Hallo meneer, wat hebt u onder die doeken? Mag ik kijken?’
Kennelijk reageerde ik niet, hoewel ik toch het gevoel had dat mijn mond openging.
‘Is alles goed met u? U hebt toch niks gebruikt, hoop ik.’
Ik zag een stralende lach die overging in een diepe frons. Ik kwam bij zinnen. Snel stond ik op, terwijl ik iets probeerde te stamelen.
‘Nee nee, alles goed, hoor. Het was meer, nou ja ik bedoel, uw verschijning bracht me in een soort trance, denk ik.’
Ze keek me even aan, glimlachte flauwtjes.
‘Ja, dat gebeurt helaas wel vaker.’
Oei, slechte beurt gemaakt. Maar ze liet me geen tijd voor schaamte.
‘Wat zit er onder die doeken? Mag ik ze optillen?’
Ik maakte een gebaar dat ze haar gang kon gaan. Heel voorzichtig tilde ze een doek op. En gaf toen een gilletje. De furby gilde terug. De vrouw stond nu met haar hoofd te schudden.
‘Dit zijn helemaal geen dieren, dit zijn furby’s. Zo heb ik er thuis ook nog twee. U denkt toch niet dat ik hier intrap.’
Ze keek me nu boos aan. Ik moest snel handelen voor ze weg zou lopen.
‘U weet dus hoe een namaak furby voelt. Wilt u deze eens vasthouden?’
Ze aarzelde, duidelijk niet van plan mee te doen aan een scam. De furby kwam tussenbeide, iets te luid fluisterend.
‘Tering hé, wat een meloenen. Deze moet je niet laten gaan, Anders, zo’n vrouw vind je nooit meer. Vooruit, vraag of ze een frietje met ons gaat eten.’
Ik wenste me ter plekke naar een andere planeet. Tot ik zag dat de vrouw de vleesgeworden verrukking begon uit te beelden. Het leek wel of ik naar een oude Fellini zat te kijken. Ze hield haar handen in elkaar geslagen voor haar borst en de uitdrukking op haar gezicht was een mengeling van een beginnende lach en opperste verbazing. Dat werd nog erger door de kreten uit de andere kooitjes.
‘Haal weg die doek.’
‘Pipo, koeien!’
‘Ik wil haar ook zien.’
‘Anders, laat me meegenieten, toe.’
Ik trok de doeken weg. De vrouw bereikte nu duidelijk een kookpunt. Ze pakte me bij mijn arm.
‘Zijn, zijn ze echt? Mag ik er één vasthouden?’
Ik haalde de eerste furby uit de kooi en zette hem op haar arm. Ik zag hoe haar adem even stokte. Voorzichtig begon ze de furby in zijn nek te kriebelen, op de manier waarop je dat bij een kat zou doen.
‘Hé zeg, waar ben jij mee bezig? We zijn niet eens aan elkaar voorgesteld.’
De vrouw trok haar hand terug.
‘O sorry, ik wist niet .. Ik heet Angela. En jij?’
Voor de furby kon antwoorden, las ik snel het kaartje achter de kooi, want ik kon ze nog steeds niet uit elkaar houden.
‘Zij heet Boja, mevrouw.’
‘Hou je d’r effe buiten, Anders. Ik was met deze beeldschone dame in gesprek. Straks mag jij d’r hebben.’
Ik maakte een afwerend gebaar, terwijl ik zag dat de vrouw nu helemaal hoteldebotel van de furby’s was. Als ik me gedeisd hield, zouden ze gewoon zichzelf verkopen.
‘Toepasselijk naam Angela, lijkt op engel. Ik moest meteen denken aan Britt Ekland, maar dan veel knapper, natuurlijk.’
De vrouw slaakte een voorspelbaar kreetje van verrukking. Zelf stelde ik voor de zoveelste keer mijn visie op de furby’s bij. Een paar weekjes televisie kijken en ze legden onze ziel genadeloos bloot. Waren deze diertjes eigenlijk niet veruit superieur aan de mens?
Inmiddels ontstond op alle fronten beroering. De andere furby’s wilden ook bij de vrouw op schoot. De kraamhouders keken met onverholen afgunst naar de gebeurtenissen.
Angela’s mannelijke begeleider kwam gepikeerd aanlopen. Angela zelf had alleen maar oog voor Boja met wie ze een geanimeerd gesprek voerde. Het leek me een goed moment om haar mijn stoel aan te bieden. Ze zat nog niet of de man met de grijze manen legde een hand op haar schouder. Hij wilde een boze opmerking maken maar die bevroor ergens in zijn keel. Er kwam tenminste alleen maar een vreemde kreun uit zijn mond, toen hij de furby’s zag. De vrouw keek op.
‘Oh, Robert lieverd, deze dieren zijn geweldig. En slim, niet te geloven. Je moet er eentje voor me kopen.’
De man keek me nu aan. Hij greep mijn arm en trok me naar een rustiger plekje.
‘Freebies, of hoe heten die dingen, daar trapt toch echt niemand meer in. Hoe ben je hier in godsnaam binnen gekomen?’
Ik probeerde gekwetst te kijken en veegde voorzichtig zijn hand van mijn mouw.
‘Meneer, ik denk dat u aan furby’s refereert. Begrijpelijk, want zo noem ik ze zelf ook. Het zijn echter echte dieren, tot nu toe onbekend in het Westen. Ze zijn ongelofelijk slim, misschien zelfs slimmer dan wij. Als u me niet gelooft, moet u er maar eens één vasthouden, dan zult u wel voelen dat het geen mechaniek is.’
Hij keek me even wantrouwig aan, daarna ontspande zijn gezicht iets.
‘Goed, geef me maar zo’n beest. Maar als je een bedrieger bent, dan vraag ik het bestuur om je te verwijderen met je speelgoed.’
Ik reageerde hier niet op, maar duwde hem in plaats daarvan Bowie in zijn handen. Hij legde meteen een hand op de borst van het dier. Die was daar niet blij mee.
‘Hé, wat doe je nou, ouwe griezel? Betast je eigen.’
‘Geen paniek, vriend, ik wil alleen je hartslag even voelen.’
Bowie dacht hier over na.
‘Waarom dat dan? Je hebt toch zelf ook een hart. Voel daar dan aan. Maar wacht eens, ik ken jou. Ben jij niet die man die investeert in dubieuze bouwprojecten in het buitenland?’
De man schrok en keek om zich heen of iemand het gehoord had. Dat leek niet zo te zijn. Alle aandacht ging uit naar Boja, die haar handje tussen de borsten van Angela had gestoken, waar die om moest lachen. Toen Boja zag dat ik keek, wees ze naar me en fluisterde iets in haar oor. Ik zag nog net hoe Angela bijna dubbelsloeg voor ik me omdraaide. Inmiddels waren de man en Bowie in een gesprek verwikkeld. Ik probeerde iets op te vangen, maar ze spraken helaas op gedempte toon.
Plots sprong de man op. Hij drukte verwilderd de furby in mijn armen, fluisterde de mooie vrouw iets in haar oor en rende vervolgens weg.
‘Wat heb je hem in hemelsnaam verteld?’
‘Hm, beleggingsadviesje.’
‘Wat weet jij nou van beleggen?’ vroeg ik.
‘Meer dan hij.’
Ineens schoot me te binnen wie de man was. Ik had hem gezien in de Quote 500 toen ik potentiële klanten voor de furby’s aan het doornemen was. Hij investeerde vooral in megalomane, buitenlandse bouwprojecten die altijd de kwade geur van corruptie en uitbuiting om zich heen hadden hangen. Ik was blij dat hij opgehoepeld was. De stem van zijn mooie vriendin haalde me uit mijn overpeinzing.
‘We willen wel zo’n beest hebben. Wat kosten ze? En hoe moet je ze eigenlijk verzorgen? Wat eten ze?’
Ik vertelde haar alles behalve de prijs. Ze leek heel blij dat het strikte vegetariërs waren. En dat ze bij mij het doucheputje als wc gebruikten, vond ze ronduit vermakelijk. Maar ze liet zich niet afleiden en vroeg opnieuw naar de prijs. Haar gezicht vertrok tot een lelijke grimas toen ik het bedrag noemde.
‘O shit, dat vind Robert nooit goed. En ik vind het ook wel erg veel voor een beertje. Hiernaast koop je tien zeldzame ocelots voor dat geld.’
‘Hallo zeg, beertje, heb je ooit een beer ontmoet die kan praten? En dan nog in drie talen ook.’
Boja was boos en liet wat Franse, Spaanse en Engelse scheldwoorden horen. De anderen hadden zich omgedraaid in hun kooi. De vrouw beet op haar lip.
‘Tja mevrouw, het lijkt veel geld, maar deze negen lemmyins hebben me tot nu toe al meer dan een miljoen euro gekost. En ik wil ook nog wel wat verdienen.’
Ze beet weer op haar lip, maar nu anders, op een waanzinnig aantrekkelijke manier
‘Vreemd, waar heb je dat miljoen dan vandaan? Je ziet er niet uit als iemand die dat kan betalen.’
Ha, daar kon je op wachten. De omgang met het grote geld had haar karakter duidelijk nadelig beïnvloed.
‘Ik had dat geld ook niet. Maar nu is het mijn negatief vermogen als u begrijpt wat ik bedoel.’
Ze begreep het.
‘Oké, dan bied ik tweehonderdduizend. Onder voorbehoud dat Robert het goed vindt, natuurlijk.’
Ik kreeg een prettige tinteling in mijn buik. Met negen keer dat bedrag zou ik dik uit de moeilijkheden zijn. Voldaan keek ik om me heen. De tinteling verdween op slag. Er was iets raars aan de hand. De andere standhouders keken onveranderd vijandig. Maar overal zag ik slanke mannen en vrouwen in nette kleding die druk in hun mobiel aan het praten waren of er dingen op intypten. Zaakwaarnemers was mijn eerste ingeving. De jonge kerel in dat azuurblauwe pak had ik eerst bij een opgeblazen dikzak gezien. En die vrouw in dat mantelpakje stond eerst met een soort George Clooney te praten. Ze hielden me in de gaten. En ze kwamen dichterbij. De vrouw sprak me aan.
‘Meneer, neemt u me niet kwalijk, maar zou u mij iets willen vertellen over deze, uh, dieren? Wat zijn het precies, wat eten ze, hoe planten ze zich voort, hoe lang leven ze, waar komen ze vandaan?’
Voor ze verder kon gaan met vragen stellen, hief ik mijn handen op.
‘Ho, rustig aan, mevrouw. Op een heleboel vragen kan ik geen antwoord geven. Ik kreeg door een stom toeval deze dieren in mijn bezit. Waar ze vandaan komen, hoe lang ze leven en wat het precies zijn, weet ik niet. Ik weet wel dat ze zich ongeslachtelijk voortplanten en dat ze …’
Verder kwam ik niet.
‘Ongeslachtelijk voortplanten? Denkt u dat ik dat geloof. Ik ben bioloog. Zoogdieren die zich ongeslachtelijk voortplanten, bestaan niet. U bent toch geen charlatan, hoop ik.’
Ik moest even naar adem happen. Ze had natuurlijk gelijk, dat soort zoogdieren bestaat niet. Althans niet op onze planeet. Nu begreep ik ineens waarom het tv-kanaal er zo vreemd uit had gezien. Het was niet Chinees, het was buitenaards. Ik nam haar terzijde en vertelde haar op fluistertoon wat er gebeurd was.
‘Nou ja, het moet niet gekker worden. Zoiets kan helemaal niet.’
Doria kwam tussenbeide.
‘Hé, mevrouw de bioloog, wat weet jij eigenlijk van ons. Ik wed dat je nog nooit een lemmyin hebt gezien. En dan durf je zulke uitspraken te doen.’
Ik kon niet volgen wat er verder gebeurde, want er stonden twee mensen met hun mobieltjes te filmen. Iemand anders vroeg me nu naar de prijs van de furby’s. Een nerveuze man probeerde mijn aandacht te trekken. En Angela zat te schaterlachen. Achter haar zag ik haar vriend opdoemen. Hij had een verhit gezicht en zijn haar zat behoorlijk in de war. Hij smoesde wat met Angela.
‘Tweehonderdduizend!’ riep hij.
Hij schrok er zelf van en kwam meteen naar me toe. Hij bood vijftigduizend. Bowie hoorde het en trok aan zijn jasje.
‘Hé goof, ben je niet goed wijs of zo? Ik kan per dag miljoenen voor je verdienen. En dan bied jij een fooitje. Dat gaat mooi niet door, ik verhoog de prijs naar driehonderdduizend.’
De man en ik hapten tegelijk naar adem. De omstanders ook, want Bowie had nogal luid gesproken.
‘No way,’ zei de man. ‘Kom Angela, aan deze oplichterij doen we niet mee.’
Angela stond fronsend op met Boja op haar arm. Er leek zich een ruzie te ontwikkelen, maar de telefoon van de man maakte daar abrupt een eind aan. Hij snauwde iets tegen de telefoon. Gedurende het gesprek verdween de boze trek van zijn gezicht, hij stamelde af en toe een antwoord. Gek genoeg leek iedereen om hem heen de adem in te houden. Zelfs de furby’s waren stil.
De man liet de arm met de telefoon langs zijn lichaam zakken. Hij draaide zich om een keek naar Bowie.
‘Je had gelijk,’ zei hij.
‘Zei ik toch. Hoe jij zo rijk bent geworden, snap ik niet, want je weet duidelijk niks van beleggen.’
De man wierp zijn hoofd achterover en lachte uitzinnig. Angela drukte Boja tegen zich aan en deed een stap naar achteren. De uitbarsting duurde maar een paar tellen. Daarna keek hij me aan.
‘Akkoord,’ zei hij, ‘driehonderdduizend. En we nemen Bowie meteen mee.’
Ik lachte gelukzalig, net als Angela trouwens. En toen realiseerde ik me pas dat ik er niet over nagedacht had hoe de betaling van zulke grote bedragen zou gaan. Zou ik een cheque krijgen? Hoe wist ik dan of die gedekt was? En wat als iemand contant zou betalen? Ik zou een uur bezig zijn met tellen. Ik zag dat de man inderdaad al een chequeboekje uit zijn jasje had gehaald. Hij wenkte me om de deal af te handelen. En bevroor toen hij de jonge man in het azuurblauwe pak zag.
‘Ho wacht,’ zei hij, ‘kan ik ze ook allemaal kopen? Voor, zeg twee miljoen.’
Het begon me allemaal naar het hoofd te stijgen. Ik had wel eens gelezen dat het omgaan met grote bedragen net zoiets was als dronken worden. En dat was inderdaad wat ik nu voelde. Maar het was niets vergeleken met de chaos die zich in de volgende tien minuten ontwikkelde.
Iedereen begon te bieden, er werd geschreeuwd, ik werd heen en weer getrokken en geduwd, mensen pakten een kooi en zwaaiden met een chequeboekje, ik kreeg koffertjes vol met biljetten in mijn handen geduwd, de furby’s gilden om hulp en riepen dat ze ontvoerd werden. Uiteindelijk omringde de beveiliging mijn stand, wat waarschijnlijk de reden is dat niemand er stiekem met een furby vandoor kon gaan.
Na afloop had ik zeven cheques in de zakken van mijn jasje en twee koffertjes met biljetten. Ik herinnerde me een warme kus op mijn wangen, maar wist niet eens zeker of die van Angela was. Om me heen kijkend zag ik dat alle furby’s weg waren evenals de pakketjes met verzorgingsinstructies die Timothy gemaakt had. De andere standhouders bekeken me met een mengeling van afgunst en bewondering, althans zo interpreteerde ik hun blikken. Eentje was aan het inpakken. Ik voelde een hand op mijn schouder, een beveiliger.
‘Als u wilt, kunnen we u begeleiden naar een van onze bankkantoren. Want het lijkt me niet veilig om met zulke sommen over straat te gaan.’
Precies een maand later stak ik de sleutel in het slot van mijn flatje. Ayam zat op mijn rug te doezelen in de babycarrier die ik voor haar had gekocht. Ik trok de trolley over de drempel en deed de deur dicht. In de spiegel keurde ik mijn zonovergoten kleur. Het zag er beter uit dan dat bleke sproetenfestijn van een maand geleden.
Het eerste wat ik gedaan had na het bijkomen van het bezoek aan het bankfiliaal in het beursgebouw, was een vakantie in Griekenland boeken. Alle cheques bleken gedekt en met de contanten mee was het totaalbedrag op ruim drie miljoen uitgekomen. Ik had de volgende dag mijn bank opdracht gegeven om de rekening voor Ayam te betalen, want zelf werd ik geen wijs uit de betaalinstructies. Bij een reisbureau had ik een hotelvilla aan een baaitje geboekt, waar alleen Grieken vakantie vierden.
Dat bleek een gouden keuze. De Grieken accepteerden Ayam zonder lastige vragen. En omdat ze na een dag al Grieks sprak, had ik ook prima contact met de lokale bevolking en de vakantiegangers. Elke avond werden we uitgenodigd aan een andere tafel en niemand voelde zich gepasseerd. Wat een fantastische mensen.
Ik zwom dagelijks een paar keer in zee, terwijl Ayam op veilige afstand toekeek. Ze hield niet van zwemmen. Al snel had ze een mooie vrouw voor me geregeld zodat ik eindelijk leerde hoe “de lepel in de suikerpot moest” om met mijn oma te spreken. Ze ging helaas aan het eind van de week weg, maar Ayam had de volgende dag al een vervangster aan de haak geslagen. Deze vakantie was met lichtjaren voorsprong de mooiste tijd van mijn leven.
In de woonkamer viel mijn blik op de rare schotelantenne. Ik had er gemengde gevoelens over. Hij had me aanvankelijk diep in de problemen gebracht. Maar nu was mijn leven in een prettig vaarwater gekomen, wat indirect aan diezelfde antenne te danken was. Maar ik liet me niet in verleiding brengen, het ding moest weg en wel zo snel mogelijk.
Nadat ik Ayam een paar stengels van de onderweg gekochte bleekselderij had gegeven, ging ik op zoek naar mijn gereedschapskoffertje. Op dat moment klonk er een harde roffel op de voordeur. “Politie, doe open.” Ik schrok me te pletter. Snel rende ik naar de voordeur.
‘Anders Mutart?’ vroeg de voorste man die een identiteitsbewijs toonde.
Ik knikte. “BVD” had ik in de gauwigheid gelezen.
‘We willen met u praten. Mogen we binnenkomen?’
Verbluft stapte ik opzij en wees naar binnen. Behalve de eerste man kwamen nog een vrouw in burger en twee gewone politiemannen naar binnen. In de hal stelden zich twee zwaarbewapende politiemannen op met mitrailleur en kogelvrijvest. Dat laatste vond ik nog het meest verontrustend. Binnen stelden de man en de vrouw zich aan me voor. De vrouw nam het woord.
‘Ik zie dat we op het juiste adres zijn,’ zei ze, naar Ayam wijzend. ‘Mag ik u vragen hoe u aan dit dier bent gekomen?’
Ik wees naar de antenne en vertelde dat de eerste zender die ik ermee gevonden had een soort teleshopping kanaal was geweest. De uitzending was in een vreemde taal, mogelijk Chinees, en misschien was het daardoor dat ik per ongeluk dit dier had gekocht. De vrouw bleef me vragend aankijken zodat ik alles vertelde, inclusief mijn dure vakantie.
‘Hebt u tijdens die vakantie het nieuws gevolgd?’
‘Nee, daar had ik geen zin in. En bovendien geen tijd voor.’
De man die tot nu toe had toegekeken, haalde een paar opgevouwen kranten uit zijn binnenzak en vouwde die voor me open. De eerste was een Telegraaf van twee weken geleden. “Onbekende rattensoort teistert Wassenaar” stond er in grote letters op de voorpagina. Voor ik verder kon lezen, liet hij me een AD zien van een week oud. “Complete kippenfarm uitgemoord” was de kop. De laatste krant was van gisteren. “Explosieve toename mysterieuze moordratten” met een duidelijk foto van een hele massa furby’s. Ik liet de foto aan Ayam zien.
‘O nee, Anders, ze hebben verboden vruchten gegeten. Nu zullen er heel veel van komen, veel te veel.’
De andere aanwezigen reageerden verbaasd.
‘Kan dat dier praten?’ vroeg de man.
De vrouw keek hem even geringschattend aan en wendde zich toen tot Ayam.
‘Vertel eens kleine vriend, hoe zit dat met verboden vruchten?’
‘We moeten er niet van eten. Want dan komen er te veel van ons. Maar het gaat altijd zo. En als alle verboden vruchten op zijn, gaan we allemaal dood.’
Ayam begon zachtjes te snikken.
‘Wat bedoelt hij met verboden vruchten?’ vroeg de man.
‘Vlees, vis, ik weet niet precies, dierlijk eiwit in elk geval.’
‘Hoe snel vermenigvuldigen ze zich?’
‘Ayam kreeg direct na het eten van een muis negen jongen. Ik weet niet hoe snel die in staat zijn zich te vermenigvuldigen, maar ik vrees heel snel, want alles bij deze dieren gaat heel snel.’
De man keek de vrouw aan. Die leek diep in gedachten verzonken. Plots vertrok haar gezicht in een grimas.
‘Goeie god Jozias, dit is het recept voor een ramp. Misschien zijn er nu al miljoenen van die dieren. Over een week kunnen het er meer dan een miljoen keer zoveel zijn. We zullen allemaal opgevreten worden.’
‘Denk je echt? Maar .. OK, jij blijft hier, je hebt huisarrest. Probeer niet te ontsnappen, want ik zal opdracht geven je meteen neer te schieten. Jullie twee, organiseer een cordon rond dit pand. Kom op, Miranda, we gaan onmiddellijk alarm slaan.’
Twee tellen later was ik alleen met Ayam. Ik ging bij haar zitten en legde mijn hand op haar hoofd. Ze bleef snotteren. Zelf voelde ik me nog een beetje bibberig vanwege de inval. Ik probeerde mijn gedachten te ordenen. Maar ik kon alleen maar denken aan de exponentiële groei van het aantal furby’s. Zouden we er echt allemaal aangaan?
Bizar eigenlijk dat dit superintelligentie wezentje in zo’n dodelijke spiraal gevangen zat. Of waren er in haar wereld, op haar planeet misschien heel weinig andere dieren? Was het overwegend een plantenwereld met weinig prooidieren om op te eten? Of hadden ze misschien natuurlijke vijanden die de aantallen binnen de perken hielden?
‘Ayam, hebben lemmyins vijanden in jullie eigen wereld?’
Ze hield op met snotteren, keek me verbaasd aan en begon daarna harder te huilen dan voorheen. Ik vroeg het nog een keer.
‘Jjjjaaa, ulv .. ulvers’
Ulvers waren dus de vijanden van lemmyins. Zou dat misschien de oplossing zijn? Ik vroeg het.
‘Ze eten ons op. In … in één hap. Ze .. ze zijn groot en sterk.’
Ayam krulde zich helemaal op en snikte zachtjes verder. Ik keek naar de antenne. Eigenlijk wilde ik dat ding nooit meer aanraken, maar als we van de furbyplaag af wilden komen, dan zouden we hun natuurlijke vijand moeten importeren. Bovendien moest ik iets doen om te voorkomen dat ik de rest van mijn leven de gevangenis in zou gaan. Want ik maakte me geen illusies. Als ze het recht hadden om me neer te schieten, dan was ik vast al als zondebok aangewezen.
Ik zette de tv aan. Er verscheen een 3D portret van mijzelf. Hoe waren ze daar in godsnaam aan gekomen? De afbeelding golfde een beetje, vooruit en achteruit. Ik klikte hem aan, waarna een scherm verscheen met rijtjes onbegrijpelijke symbolen. Bij de bovenste stond de furby afgebeeld. Zou het een soort orderoverzicht zijn? De volgende twee begreep ik niet. Naast de vierde regel stond een in vakjes ingedeelde cirkel met plaatjes. Was dat de winkel?
Voor ik kon kiezen, verscheen een nieuw scherm. In het midden stond een furby. Eromheen stonden vakjes die met een lijntje met de furby verbonden waren. Het leken me accessoires, kammetjes, halsbandjes, spiegeltjes en …. wat was dat? Een plaatje met een hele massa furby’s. Zou dat iets zijn voor als je er teveel kreeg? Ik klikte er op in de wetenschap dat ik nu met rood terug kon.
Het volgende scherm was even schrikken. Er stond een weerwolf afgebeeld met een onnatuurlijk grote bek. Het beest stond op zijn achterpoten en had geen haren maar een soort dinosaurushuid. Zou dat de ulver zijn? Ik tikte Ayam op haar rug en vroeg haar om te kijken. Ze gilde en stoof naar de slaapkamer, vanwaar ze angstig riep om de afbeelding weg te doen. Dit was dus een ulver. Het was geen aantrekkelijk gezicht. Zou ik zo’n beest durven bestellen. Stel nou eens …
Ik had kennelijk mijn aanwijspijltje over de afbeelding bewogen, want Yoda verscheen in beeld.
‘Jaja tikki bon sin,’ zei hij.
Hij trok een riem naar zich toe waar een ulver aan vastzat. Het dier was groter dan hijzelf, maar het ging kwispelstaartend naast hem zitten. Vervolgens zette Yoda een kooitje met een furby neer. Het dier sprong er bovenop, slikte het kooitje in zijn geheel in, slaakte een grauwende kreet en spuugde vervolgens de fijngemalen resten van het kooitje weer uit. Daarna ging het op zijn achterste zitten en liet zich over de kop aaien door Yoda.
‘Tikki bon jaja, sin mala jam’
Mijn hart klopte in mijn keel. Dit was gruwelijk. Kon ik die arme furby’s zoiets aandoen? Konden we ze niet gewoon doodschieten? Of vallen zetten met muizen als lokaas? Op dat moment hoorde ik een luide knal. Ik keek om en zag de voordeur scheef hangen. De BVD-man stormde met opgeheven vinger op me af.
‘Jij idioot, weet je wat je gedaan hebt? Die beesten zijn overal, ze vreten al het vee op. En dat niet alleen, er worden steeds meer mensen als vermist opgegeven. Hoe komen we ervan af? Het zijn jouw dieren, dus jij mag het oplossen.’
Hij had zijn handen om mijn hals geslagen en drukte mijn keel dicht; hij wilde me wurgen. Maar zijn greep verslapte.
‘Wat is dat in godsnaam?’ zei hij, naar de tv wijzend.
‘Tikki bon jaja, sin mala jam,’ zei Yoda.
Ik wreef over mijn pijnlijke keel. Ik moest een paar keer slikken voor ik met enige moeite kon praten.
‘Dat is een ulver. Die eet furby’s.’
De man keek afwisselend van het scherm naar mij. Toen klaarde zijn gezicht op.
‘Je hebt een oplossing gevonden, geweldig. Misschien ontloop je zo levenslang. Vooruit, hoe komen we aan een legertje van die beesten?’
‘Je kunt ze bestellen via dit kanaal. Maar ik weet niet of …’
‘Niet zeuren. Is dat de afstandsbediening? Geef op’
Ik sputterde nog wat tegen, maar hij had hem al gepakt. Hij vroeg hoe het werkte. Ik besefte dat ik er niet onderuit zou komen en vertelde het hem. Alleen draaide ik de kleuren om, zodat hij op rood zou drukken om te bevestigen. Na enkele pogingen had hij een container vol met ulvers in beeld.
‘Die moeten we hebben, want met één zo’n beest krijgen we de plaag nooit onder controle. Rood om te bevestigen, zei je?’
Ik knikte en hij klikte. Op groen.
‘Je dacht zeker dat ik gekke henkie ben,’ zei hij met een grijns.
Het scherm toonde de gebruikelijke afhandeling door Yoda. Even later kwam één van de zwaarbewapende mannen binnen.
‘Inspecteur, er is hier een vrachtwagenchauffeur met een bestelling voor deze meneer.’
Jozias keek me aan met de grijns die op zijn gezicht leek genageld. Daarna draaide hij zich om en liep naar de deur.
‘Inspecteur, Jozias, wacht, denk na. Wat doen de ulvers straks als ze alle furby’s hebben opgegeten?’
Hij keek me aan en de grijns verdween. Hij wilde wat zeggen, slikte het in, dacht even na. Toen hief hij zijn vinger naar me op.
‘Als het fout loopt, zul jij het bezuren. Daarom blijft jouw huisarrest gehandhaafd. En waar is die furby van je? Ik neem hem mee voor onderzoek. We zullen ook zo’n, hoe heet dat beest, uiver achterhouden, zodat we iets kunnen ontwikkelen om ze uit te roeien.’
Hij begon te zoeken. Binnen de kortste keren had hij Ayam gevonden onder mijn bed. Hij zag het kooitje in de hoek van de slaapkamer en stopte haar er in. Daarna liep hij naar de deur.
‘Bedankt voor de tip,’ zei Jozias over zijn schouder.
Ik stond aan de grond genageld. Tranen sprongen in mijn ogen vanwege de hulpkreten van Ayam. Ik kon niets meer voor haar doen. Mijn blik viel op de tv. Mijn verdriet sloeg om in razernij. Ik trapte mijn scherm van de tafel en daarna ging ik op zoek naar mijn gereedschapkoffertje. Ik pakte een waterpomptang en begon als een bezetene de bouten van de antenne los te draaien. Zodra hij los was, smeet ik hem van het balkon.
Van beneden kwam een woedende kreet. De antenne was pal naast Carlos van de dump op straat gekletterd. Jammer, hij had hem op zijn kop moeten krijgen. Ik pakte gauw de afstandsbediening en gooide die naar hem. Hij sprong opzij en stak een vuist naar me op, terwijl hij allerlei verwensingen uitte. Daarna beende hij naar de hal van het gebouw. Ik haalde mijn schouders op. Die zou niet langs mijn bewakers komen.
In de volgende weken werd mijn vrees bewaarheid. Ik had een ouderwetse tv die ik als siertafeltje gebruikte aan de praat gekregen. Aanvankelijk toonden de journaals positieve berichten. De furby’s werden afgeslacht. Na twee weken was het probleem vrijwel opgelost, mede doordat ook de ulvers zich razendsnel voortplantten. Maar helaas hadden ze ook allemaal honger. Ze stapten soepeltjes over op huisdieren en de ledematen van hun baasjes.
De dag na de nieuwsuitzending met deze alarmerende berichten stormde Jozias binnen met een paar agenten. Hij vroeg me of ik het nieuws gezien had. En daarna of ik nog een oplossing wist voor de huidige problemen. Ik schudde mismoedig het hoofd. Hij liet me handboeien omdoen en troonde me met een grimmige trek op zijn gezicht naar de voordeur.
Daar werd hij staande gehouden door een hoge politieofficier. Achter hem stonden diverse mensen en iemand die op een kikvors leek. De officier hield een papier voor de neus van Jozias.
‘Het spijt me inspecteur, maar ik moet deze verdachte van u overnemen. Hij blijkt een schuld te hebben van driehonderdenzestig miljard euro. Op basis van inter eh… stellair recht is hij veroordeeld tot honderdentienduizend jaar dwangarbeid. U kunt dit arrestatiebevel als bewijs overleggen aan uw superieuren.’
Jozias keek me woest aan. Boven zijn linkeroog was een zenuwtrekking verschenen. Hij plaatste zijn wijsvinger op mijn neus.
‘Daar kom je dan mooi mee weg, mannetje. Wat mij betreft was het de galg geworden.’
Ik lach nog steeds om deze krankzinnige situatie. Dwangarbeid is vast geen lolletje, maar hoe lang heb ik in hemelsnaam nog te gaan. En bovendien is het op aarde nu ook niet leuk. Alle leven dreigt opgevreten te worden door de ulvers. Nee, die dwangarbeid is helemaal zo slecht nog niet. De man naast me tikt op mijn arm.
‘Ik denk dat je het mis hebt. Ze kennen methoden om je eeuwig in leven te houden. In het begin word je gekloond. Die klonen worden ingevroren en leveren de onderdelen die vervangen moeten worden. Het ergste schijnt te zijn dat je je na honderdduizend jaar echt zo oud voelt, terwijl je lichaam er uitziet alsof je nog dertig bent.’
Ik vervloek Carlos en zijn dumpwinkel.